Download gratis het basiswoordenboek Nederlands Arabisch ‘Van 0 tot begin A2’.
تحميل قاموس أساسي هولندي عربي مجانا
من الصفر إلى بداية المستوى الثاني
Thema 1 Voorstellen التعريف عن النفس
Thema 2 School مدرسة
Thema 3 Wonen السكن
Thema 4 Eten en drinken الأكل و الشرب
Thema 5 De dokter الطبيب
Thema 6 Kleding الملابس
Thema 7 Reizen السفر
Thema 8 Vrije tijd وقت الفراغ
Voorstellen التعريف عن النفس
Les 1.1 Hallo, mijn naam is Julia
Les 1.2 Hoi, hallo, doei, tot ziens
Les 1.12 Ik ben, jij bent, hij is, wij zijn
Les 1.15 Ik heb, jij hebt, wij hebben
Terug naar hoofdmenu إرجع إلى القائمة الرئيسية
School مدرسة
Les 2.3 De cursisten leren Nederlands.
Les 2.6 Twintig, dertig, veertig
Les 2.10 De maanden van het jaar
Les 2.12 Woorden met -ch of -sch
Les 2.13 Ik drink, jij drinkt, wij drinken
Les 2.15 Alsjeblieft, dank je wel
Terug naar hoofdmenu إرجع إلى القائمة الرئيسية
Wonen السكن
Les. 3.2 Ik zeg, wij zeggen – Ik spel, wij spellen
Les 3.4 Ik wil me graag voorstellen
Les 3.6 Ik woon, wij wonen – Ik spreek, wij spreken
Les 3.11 Ik schrijf, Wij schrijven – ik kies, wij kiezen
Les 3.12 Kazem is de sleutel vergeten.
Terug naar hoofdmenu إرجع إلى القائمة الرئيسية
Eten en drinken الأكل و الشرب
Les 4.2 Ik kom, wij komen – ik ga, wij gaan
Les 4.3 Ontbijt, lunch, avondeten
Les 4.6
Les 4.11 Gesloten vragen maken (2)
Les 4.13 van 1,50 euro voor 0,99 euro!
Terug naar hoofdmenu إرجع إلى القائمة الرئيسية
De dokter الطبيب
Les 5.1 Hoofd, schouders, knie en teen
Les 5.4 Voet – voeten, lip – lippen
Les 5.6 Been – benen, huis – huizen
Les 5.11 Woorden met -oor, -eer of -eur
Terug naar hoofdmenu إرجع إلى القائمة الرئيسية
Kleding الملابس
Les 6.1 De jas, de broek en de schoenen
Les 6.4 Woorden met -ooi, -aai of -oei
Les 6.7 Welke sieraden draagt zij?
Les 6.9 Ik wil, jij wil, hij wil, wij willen
Les 6.13 Duizend, miljoen, miljard
Terug naar hoofdmenu إرجع إلى القائمة الرئيسية
Reizen السفر
Les 7.4 Ik kan, wij kunnen – ik mag, wij mogen
Les 7.5 De kaart van Nederland
Les 7.6 Op de doos, achter de doos, in de doos
Les 7.10 Voor het eten, op donderdag, om negen uur
Les 7.12 Mijn auto, jouw auto, onze auto
Terug naar hoofdmenu إرجع إلى القائمة الرئيسية
Vrije tijd وقت الفراغ
Les 8.3 Voetbalclub Groen Gras
Les 8.6 Een formulier invullen
Les 8.7 De broek, een broek – het paard, een paard
Les 8.8 Wat doe jij in het weekend?
Les 8.12 Dit boek is hier. Dat boek is daar.
Terug naar hoofdmenu إرجع إلى القائمة الرئيسية
Les 1.1 Hallo, mijn naam is Julia
□ ◊ Getrouwd متزوج
◊ Niet getrouwd (ongetrouwd, ongehuwd) غير متزوج
∆ Ben je getrouwd? Ja, ik ben getrouwd. هل أنت متزوج؟ نعم أنا متزوج
؞ Het jaar العام أو السنة, de jaren ج
∆ In welk jaar ben je geboren? في أي عام وُلدتَ؟
؞ Het kind الطفل أو الولد, de kinderen ج
∆ Heb je kinderen? هل عندك أولاد؟
□ komen uit (ik kom uit, jij komt uit, hij komt uit, wij komen uit) أتى من
∆ Waar kom je vandaan? من أين أنت؟
∆ Ik kom uit Syrië en hij komt uit Irak. أنا من سوريا و هو من العراق.
؞ De naam الإسم, de namen ج
∆ Mijn naam is … إسمي ..
∆ Zijn naam is … إسمه ..
∆ Haar naam is … إسمها ..
□ wonen (ik woon, jij woont, hij woont, wij wonen) يسكن
∆ Ik woon in Nederland en hij woont in België. أنا أسكن في هولندا و هو يسكن في بلجيكا
Les 1.2 Hoi, hallo, doei, tot ziens
□ groeten (ik groet, jij groet, hij groet, wij groeten) القاء التحية
∆ Ik groet de buren. أنا أسلم على الجيران.
؞ De meneer السيد
؞ De mevrouw السيدة
؞ het Nederlands اللغة الهولندية
∆ tot ziens إلى اللقاء
Les 1.3 Maan, man
Les 1.4 Familie
؞ De familie العائلة أو الأقارب, de families
∆ Ik heb familie in Nederland. عندي عائلة بهولندا.
| Enkelvoud مفرد | Meervoud جمع | |
| De broer | de broers | الأخ |
| De zus | de zussen | الأخت |
| De dochter | de dochters | الابنة |
| De zoon | de zoons | الإبن |
| De ouder | de ouders | الأبوان |
| De moeder | de moeders | الأم |
| De vader | de vaders | الأب |
| De oma | de oma’s | الجدة |
| De opa | de opa’s | الجد |
Les 1.5 Het alfabet
Het Nederlandse alfabet heeft hoofdletters en kleine letters. في الألفبائية الهولندية أحرف كبيرة و أحرف صغيرة
Het alfabet heeft klinkers en medeklinkers. الألفبائية لها أحرف صوتية و أحرف ساكنة
الأحرف الصوتية a o i e u y
Les 1.6 Ik, jij, wij
Ik أنا
∆ Ik ben een cursist en ik heb een boek. أنا طالب و عندي كتاب
jij / je أنت
∆ Jij bent een cursist en jij hebt een boek. أنت طالب و عندك كتاب
U أنت حضرتك
∆ U bent een cursist en u hebt een boek. أنت طالب و عندك كتاب
Hij هو
∆ Hij is een cursist en hij heeft een boek. هو طالب و عنده كتاب
zij / ze هي
∆ Zij is een cursist en zij heeft een boek. هي طالبة و عندها كتاب
wij / we نحن
∆ Wij zijn cursisten en wij hebben een boek. نحن طلاب و عندنا كتاب
jullie أنتم
∆ Jullie zijn cursisten en jullie hebben een boek. أنتم طلاب و عندكم كتاب
zij / ze هم
∆ Zij zijn cursisten en zij hebben een boek. هم طلاب و عندهم كتاب
Les 1.7 Fiets, boek, trein
In les 1.3 heb je de korte en de lange klanken geleerd. في درس 1.3 لقد تعلمت الاصوات القصيرة و الطويلة.
Er zijn ook klanken met twee verschillende letters: tweetekenklanken. توجد أيضا أصوات متكونة من حرفين مختلفين فنسميها أحرف مركبة.
Les 1.8 Hoe gaat het?
◊ goed, goede خير أو جيد أو صحيح
- ∆ Het gaat goed. الأمور تمام أو بخير
- ∆ Het antwoord is goed. الجواب صحيح.
- ∆ Nederlands leren is goed. تعلم اللغة الهولندية أمر جيد
◊ Ook أيضاً • Het gaat wel. لا بأس
∆ Het gaat niet goed. الأمور ليست بخير
∆ Het gaat niet goed met me. أنا لست بخير
∆ Hoe gaat het? (Hoe is het?) كيف الحال؟
∆ Hoe gaat het met je? (Hoe is het met je?) كيف حالك؟
∆ Het gaat goed met me. أنا بخير.
∆ En met jou? (En jij?) و أنت (كيف حالك)؟
∆ Met mij ook. أنا أيضاً (بخير).
Les 1.9 Letter, woord, zin
□ beginnen (begint) يبدأ
∆ Een zin begint met een hoofdletter. الجملة تبدأ بالحرف الكبير.
□ eindigen (eindigt) ينتهي
∆ Een zin eindigt met een punt. الجملة تنتهي بنقطة.
؞ de letter الحرف, de letters ج
؞ de punt نقطة, de punten ج
؞ het woord كلمة, de woorden ج
؞ de zin جملة, de zinnen ج
Les 1.10 Familie (2)
؞ Het kleinkind حفيد, de kleinkinderen ج
Mijn لي
∆ Mijn kinderen. أولادي
؞ De neef إبن عم أو إبن عمة أو إبن خال أو إبن خالة أو إبن أخ أو إبن أخت, de neven ج
؞ De nicht بنت عم أو بنت عمة أو بنت خال أو بنت خالة أو بنت أخ أو بنت أخت , de nichten ج
∆ De dochter van mijn broer is mijn nicht. بنت أخي
∆ De dochter van mijn zus is mijn nicht. بنت أختي
؞ De oom عم أو خال, de ooms ج
؞ De schoonzus أخت الزوج,
de schoonzussen ج
؞ De tante العمة أو خالة, de tantes ج
؞ De zwager أخو الزوج أو الزوجة أو زوج الأخت, de zwagers ج
؞ De schoondochter زوجة الإبن أو كنة
؞ De schoonzoon زوج الإبنة
Les 1.11 Huis, neus, touw
De tweetekenklank, de tweetekenklanken حرفان مختلفان يشكلان صوتاً خاص.
In deze les leer je nog drie tweetekenklanken. في هذا الدرس ستتعلم ثلاث أحرف مركبة أخرى
| ui | eu | ou – au |
Tweetekenklanken met dezelfde klank أحرف مركبة بنفس الصوت
| au | ou |
Les 1.12 Ik ben, jij bent, hij is, wij zijn
Zijn فعل الكون
ik ben أنا أكون
∆ Ik ben een cursist. أنا طالب
jij bent أنت تكون
∆ Jij bent een cursist. أنت طالب
ben jij? هل أنت؟
∆ Ben jij een cursist? هل أنت طالب؟
u bent
∆ U bent een cursist. أنت حضرتك طالب
hij is هو يكون
∆ Hij is een cursist. هو طالب
zij is هي تكون
∆ Zij is een cursist. هي طالبة
het is إنها \ إنه يكون
∆ Het is een pen. إنه قلم
wij zijn نحن نكون
∆ Wij zijn cursisten. نحن طلاب
jullie zijn أنتم تكونون
∆ Jullie zijn cursisten. أنتم طلاب
zij zijn هم يكونون ∆ Zij zijn cursisten. هم طلاب
Les 1.13 Waar kom je vandaan?
؞ De baby مولود و رضيع, de baby’s ج
◊ hier هنا ◊ Geen
أداة لنفي إسم أو أي شيء معدود
∆ Ik heb geen boek. ما عندي كتاب أو ليس لي كتاب
∆ Ik heb geen familie hier in Nederland. ليس لي عائلة هنا في هولندا
؞ Het gezin الأسرة, de gezinnen ج
◊ groot, grote كبير
Ik kom uit een groot gezin. أنا أتيت من أسرة كبيرة.
□ horen (ik hoor, jij hoort, hij hoort, wij horen) يسمع
∆ Ik hoor de trein. أنا أسمع القطار
ja نعم • nee لا
؞ De jongen الصبي, de jongens ج
؞ het meisje البنت, de meisjes ج
◊ klein, kleine صغير
∆ Het meisje is nog klein. الصبية ما زالت صغيرة.
◊ leuk, leuke ظريف أو حلو أو إعجاب
∆ Wat leuk! ما أجمله أو ما أحلاه
□ praten (ik praat, jij praat, hij praat, wij praten) يتحدث
∆ Kim en Saleh praten over familie. كيم و صالح يتحدثان عن العائلة.
∆ Waar kom je vandaan? مِنْ أين انت؟
Les 1.14 Wie? Wat? Waar?
؞ Het antwoord جواب, de antwoorden ج
∆ Weet jij het antwoord? هل تعلم الجواب؟
□ beginnen (ik begin, jij begint, hij begint, wij beginnen) يبدأ
∆ De les begint om 15.00 uur.
الدرس يبدأ في الساعة الثالثة.
∆ Een vraag begint met een hoofdletter.
سؤال يبدأ بحرف كبير.
□ eindigen (ik eindig, jij eindigt, hij eindigt, wij eindigen) ينتهي
∆ Een vraag eindigt met een vraagteken.
سؤال ينتهي بعلامة الإستفهام.
∆ De les eindigt om 15.00 uur.
الدرس ينتهي في الساعة الثالثة.
؞ de vraag سؤال, de vragen ج
| Waar أين |
| Waar woon je? أين تسكن؟ |
| Wat ماذا |
| Wat hoor je? ماذا تسمع؟ |
| Wie مَنْ ؟ |
| Wie bent u?من أنت |
Les 1.15 Ik heb, jij hebt, wij hebben
Hebben يملك أو لدى
ik heb لدي
∆ Ik heb zes boeken. لدي ستة كتب
jij hebt لديك
∆ Jij hebt een boek. لديك كتاب
heb jij? هل لديك؟
∆ Heb jij een boek? هل لديك كتاب؟
u hebt لديك
∆ U hebt een boek.
لدى حضرتك كتاب
hij heeft لديه
∆ Hij heeft een boek. لديه كتاب
zij heeft لديها
∆ Zij heeft een boek. لديها كتاب
wij hebben لدينا
∆ Wij hebben een auto. لدينا سيارة
jullie hebben لديكم
∆ jullie hebben een boek. لديكم كتاب
zij hebben لديهم
∆ zij hebben een boek. لديهم كتاب
Les 2.1 Naar school
◊ Binnen داخل • ◊ Buiten خارج ≡ Naar إلى
؞ De cursist طالب, de cursisten ج
؞ De docent أستاذ, de docenten ج
□ gaan (ik ga, jij gaat, hij gaat, wij gaan) يذهب
∆ Ik ga naar buiten. أنا ذاهب إلى الخارج.
□ lopen (ik loop, jij loopt, hij loopt, wij lopen) يمشي
∆ Ik loop naar school. أنا أمشي إلى المدرسة.
؞ De pauze إستراحة أو فرصة, de pauzes ج
◊ Samen معاً أو مع بعض
∆ We praten samen. نتكلم مع بعضنا البعض.
؞ De school مدرسة, de scholen ج
∆ Welkom مرحباً أو أهلا وسهلا
□ zeggen (ik zeg, jij zegt, hij zegt, wij zeggen) يقول
∆ We zeggen dank je wel! نقول شكراً لك!
Les 2.2 Een, twee, drie
؞ Het getal, de getallen عدد
Hoeveel? كم
| 0 | Nul | صفر |
| 1 | Een | واحد |
| 2 | Twee | اثنان |
| 3 | Drie | ثلاثة |
| 4 | Vier | اربعة |
| 5 | Vijf | خمسة |
| 6 | Zes | ستة |
| 7 | Zeven | سبعة |
| 8 | Acht | ثمانية |
| 9 | Negen | تسعة |
| 10 | Tien | عشرة |
| 11 | Elf | احدى عشر |
| 12 | Twaalf | اثنا عشر |
| 13 | Dertien | ثلاثة عشر |
| 14 | Veertien | اربعة عشر |
| 15 | Vijftien | خمسة عشر |
| 16 | Zestien | ستة عشر |
| 17 | Zeventien | سبعة عشر |
| 18 | Achttien | ثمانية عشر |
| 19 | Negentien | تسعة عشر |
| 20 | Twintig | عشرون |
Les 2.3 De cursisten leren Nederlands.
؞ Het boek كتاب, de boeken ج
؞ Het bord سبورة, de borden ج
؞ De computer الكمبيوتر أو حاسوب, de computers ج
□ leren (ik leer, jij leert, hij leert, wij leren) يتعلم
∆ De cursisten leren Nederlands. الطلاب يتعلمون الهولندي.
؞ de tekst نص, de teksten ج
□ lezen (ik lees, jij leest, hij leest, wij lezen) يقرأ
∆ Ze lezen de tekst in het boek. هم يقرؤون النص في الكتاب.
□ luisteren (ik luister, jij luistert, hij luistert, wij luisteren) يستمع أو يصغي
∆ Ze luisteren naar de docent. هم يستمعون إلى الأستاذ.
□ maken (ik maak, jij maakt, hij maakt, wij maken) يصنع أو يعمل أو يحل
؞ de opdracht واجب أو تمرين أو وظيفة,
de opdrachten ج
∆ Ze maken de opdracht. هم يحلون الوظيفة.
؞ de pen قلم, de pennen ج
□ schrijven (ik schrijf, jij schrijft, hij schrijft, wij schrijven) يكتب
∆ Hij schrijft met een pen. هو يكتب بالقلم.
□ spreken (ik spreek, jij spreekt, hij spreekt, wij spreken) يتحدث
∆ Spreek je Nederlands? هل تتحدث الهولندية؟
؞ De agenda أجندة أو جدول أعمال أو مفكرة, de agenda’s ج
Les 2.4 De dagen van de week.
؞ De dag يوم, de dagen ج • Morgen غداً
Vandaag اليوم •
؞ De week أسبوع, de weken ج
؞ Het weekend نهاية الأسبوع, de weekenden ج
Les 2.5 Hoeveel? Wanneer?
∆ bijvoorbeeld على سبيل المثال
Hoeveel? كم؟.
∆ Hoeveel kinderen heb je? كم ولد عندك؟
□ vragen (ik vraag, jij vraagt, hij vraagt, wij vragen) يسأل. Mag ik iets vragen?
هل تسمح لي أن أسألك عن شيء؟
wanneer متى؟.
∆ Wanneer heb je een afspraak? متى عندك موعد؟
Terug إرجع
Les 2.6 Twintig, dertig, veertig
؞ Het getal عدد, de getallen
| Dertig | 30 | ثلاثون |
| Veertig | 40 | أربعون |
| Vijftig | 50 | خمسون |
| Zestig | 60 | ستون |
| Zeventig | 70 | سبعون |
| Tachtig | 80 | ثمانون |
| Negentig | 90 | تسعون |
| Honderd | 100 | مئة |
□ Begrijpen (snappen) (ik begrijp, jij begrijpt, hij begrijpt, wij begrijpen) يفهم
Les 2.7 Wat zegt u?
∆ Hoe schrijf je dat? كيف يُكتب ذلك؟
◊ moeilijk, moeilijke صعب • veelكثير
∆ De Nederlandse taal heeft veel moeilijke woorden. اللغة الهولندية تحتوي على كثير من الكلمات الصعبة.
؞ De mensen الناس
◊ snel, snelle سريع
∆ Mensen praten snel. الناس يتحدثون بسرعة.
∆ sorry آسف
∆ Wat betekent dat? ما معنى هذا؟
∆ Wat is dat? ما هذا؟
∆ Wat zeg je? عفواً ماذا تقول؟ ∆ Wat zegt u? ماذا تقول حضرتك؟
Les 2.8 In de klas
□ beginnen (ik begin, jij begint, hij begint, wij beginnen) يبدأ
؞ het ding الشيء, de dingen ج
؞ De gum محاية, de gummen
∆ Hoe spel je dat? كيف تتهجى ذلك؟
؞ De klas حجرة الدراسة أو الصف, de klassen ج
zitten (ik zit, jij zit, hij zit, wij zitten) يجلس
∆ We zitten in de klas. نحن نجلس في الصف.
◊ makkelijk, makkelijke سهل
∆ Korte woorden zijn makkelijk. الكلمات القصيرة سهلة.
؞ het papier ورقة, de papieren ج
□ staan (ik sta, jij staat, hij staat, wij staan) يقف
∆ De docent staat voor de klas. الأستاذ يقف أمام الصف
□ zien (ik zie, jij ziet, hij ziet, wij zien) يرى
∆ Wat zien jullie in de klas? ماذا ترون في الصف؟
؞ het potlood قلم رصاص, de potloden ج
Les 2.9 Een opdracht maken
□ kiezen (ik kies, jij kiest, hij kiest, wij kiezen) يختار
∆ Je moet het goede antwoord kiezen. يجب أن تختار الجواب الصحيح.
؞ het kruisjeعلامة الصليب , de kruisjes ج
∆ Je moet een kruisje zetten. يجب أن تضع علامة الصليب.
؞ de lijn خط أو سطر, de lijnen ج
□ moeten (ik moet, jij moet, hij moet, wij moeten) يجب
∆ Je moet veel opdrachten maken. يجب أن تحل وظائف كثيرة.
؞ het plaatje (foto) صورة, de plaatjes ج
؞ Het rondje دائرة أو كرة, de rondjes ج
؞ De streep خط أو شريط, de strepen ج
□ typen (ik typ, jij typt, hij typt, wij typen) الكتابة بإستخدام لوحة المفاتيح
∆ Ik typ op een toetsenbord. أنا أكتب بلوحة المفاتيح.
Les 2.10 De maanden van het jaar
؞ De datum تاريخ, de datums (de data) ج
◊ Eerste الأول
؞ Het jaar عام أو سنة, de jaren ج
؞ De maand شهر, de maanden ج
◊ Laatste الأخير
∆ December is de laatste maand van het jaar. شهر ديسمبر أخر شهر السنة.
| 1. | Januari | كانون الثاني |
| 2. | Februari | شباط |
| 3. | Maart | آذار |
| 4. | April | نيسان |
| 5. | Mei | أيار |
| 6. | Juni | حزيران |
| 7. | Juli | تموز |
| 8. | Augustus | آب |
| 9. | September | أيلول |
| 10. | Oktober | تشرين الأول |
| 11. | November | تشرين الثاني |
| 12. | December | كانون الأول |
Les 2.11 In de pauze
∆ Alsjeblieft من فضلك • ∆ dank je wel شكراً
□ drinken (ik drink, jij drinkt, hij drinkt, wij drinken) يشرب
∆ Ik drink thee. أنا أشرب شاي
∆ Wil je wat drinken? هل تريد أن تشرب شيءً؟
∆ graag بكل سرور • ؞ De koffie قهوة
∆ Wil je koffie? Ja, graag! هل تريد شاي؟ نعم بكل سرور.
؞ De melk حليب•Nee, dank je. لا شكراً
• ◊ op school بالمدرسة • ؞ De suiker سكر
؞ De thee شاي
□ willen (ik wil, jij wil, hij wil, wij willen) يريد
∆ Wil je koffie of thee? هل تريد قهوة أو شاي؟
Les 2.12 Woorden met -ch of -sch
| Lach يضحك | Licht ضوء | Dochter إبنة |
| Acht ثمانية | Nicht إبنة عم | Opdracht تمرين أو وظيفة |
Les 2.13 Ik drink, jij drinkt, wij drinken
In thema 1 heb je zijn en hebben geleerd. Zijn en hebben zijn onregelmatige werkwoorden.
Veel werkwoorden zijn regelmatige werkwoorden. Bijvoorbeeld: drinken.
. في الفصل الأول لقد تعلمت فعل الكون و فعل الملكية
. هذان الفعلان من الأفعال الشاذة لأن صيغة المصدر تختلف تماما عن صيغة المتكلم.
الكثير من الأفعال تكون أفعال نظامية
الفعل النظامي يتميز بحذف أو زيادة حرف أو حرفين من أجل التحول من الصيغة المتكلم إلى صيغة المصدر
| Ik drink | Ik-vorm | انا أشرب |
| Jij drinkt | Ik vorm + t | انت تشرب |
| U drinkt | Ik vorm + t | انت تشرب |
| Hij drinkt Zij drinkt | Ik vorm + t | هو يشرب هي تشرب |
| Wij drinken | Hele werkwoord | نحن نشرب |
| Jullie drinken | Hele werkwoord | انتم تشربون |
| Zij drinken | Hele werkwoord | هم يشربون |
الكثير من الأفعال تكون أفعال نظامية. على سبيل المثال:
| Luisteren | نستمع |
| Begrijpen | نفهم |
| Betekenen | نعني (يعني) |
| Drinken | نشرب |
| Moeten | يجب (لازم) |
| Typen | نكتب على لوحة مفاتيح |
| Werken | نعمل (نشتغل) |
Les 2.14 Begrijp je het?
؞ De bladzijde صفحة, de bladzijdes ج
؞ de fout خطأ, de fouten ج
◊ fout, fout خاطئ
∆ Het antwoord is fout. الجواب خاطئ.
□ kijken (ik kijk, jij kijkt, hij kijkt, wij kijken) ينظر أو يشاهد أو يتفرج
∆ Ik kijk tv. أنا أتفرج إلى التلفزيون.
؞ de les درس, de lessen ج
؞ de puzzel لغز كلمات متقاطعة, de puzzels ج
؞ de titel العنوان أو إسم النص, de titels ج
□ weten (ik weet, jij weet, hij weet, wij weten) يعرف و يعلم
∆ Hij weet de titel van de tekst. هو يعرف عنوان النص.
∆ Ik weet het niet. أنا لا أعلم أو أنا لا أعرف.
◊ weg غائب أو مفقود أو غير موجود
∆ Welk woord is weg? أي كلمة غير موجودة؟
welk, welke أيهما، أي
∆ Welke bladzijde? أي صفحة؟
Les 2.15 Alsjeblieft, dank je wel
Alsjeblieft من فضلك
∆ Wil je mij helpen, alstublieft? هل تريد مساعدتي من فضلك؟
∆ Bedankt (dank je wel) شكراً
∆ graag gedaan عفواً أو لا شكراً على واجب
□ geven (ik geef, jij geeft, hij geeft, wij geven) يعطي
∆ Kun je het boek aan mij geven? هل يمكنك أن تعطيني الكتاب؟
□ helpen (ik help, jij helpt, hij helpt, wij helpen) يساعد
iemand شخص ما
∆ Hij helpt iemand. هو يساعد أحداً.
□ krijgen (ik krijg, jij krijgt, hij krijgt, wij krijgen) يحصل على و يستلم و يتلقى
∆ In Nederland krijg je veel brieven. في هولندا تستلم رسائل كثيرة
∆ Wat is een puzzel? ما هو لغز؟
∆ Je ziet een puzzel op bladzijde 85. أنت ترى لغزاً في الصفحة الخامسة و الثمانين.
□ vragen (ik vraag, jij vraagt, hij vraagt, wij vragen) يسأل
∆ Ik wil je iets vragen. أريد أن أسألك عن شيء
Les 3.1 Het huis
؞ Het dak السقف الخارجي, de daken ج
؞ De deur باب, de deuren ج
؞ Het balkon شرفة أو بلكون, de balkons ج
؞ De flat أو بناية شقة أو عمارة, de flats ج
؞ De garage كراج أو مرأب, de garages ج
؞ Het huis بيت, de huizen ج
؞ De muur جدار أو حائط, de muren ج
؞ Het raam نافذة, de ramen ج
؞ De schuur مستودع صغير عند البيت, de schuren ج
؞ De tuin حديقة, de tuinen ج
Les. 3.2 Ik zeg, wij zeggen – Ik spel, wij spellen
De korte klank, de korte klanken صوت قصير
| Zeggen | نقول | أقول | Zeg |
| Zitten | نجلس | أجلس | Zit |
| Beginnen | نبدأ | أبدأ | Begin |
| Pakken | نأخذ | أخد | Pak |
| Spellen | نهجئ | أهجئ | Spel |
Aan het eind van een woord staan nooit twee dezelfde medeklinkers.
لا يمكن أن يكون في أخر الكلمة حرفان ساكنان متماثلان. إنما تنتهي الكلمة بحرف ساكن واحد فقط.
على سبيل المثال:
| Ik pak | أنا | Ik pakk |
| Ik bel | أنا أتصل | Ik bell |
| Tas | شنطة | Tass |
| Ik zeg | أنا أقول | Ik zegg |
| Klas | صف | Klass |
| Sok | جورب | Sokk |
ik-vorm صيغة المتكلم
؞ Het werkwoord الفعل, de werkwoorden ج
Les 3.3 De kamers
؞ De badkamer حمام, de badkamers ج
◊ Beneden في الأسفل أو تحت
∆ De keuken is beneden. المطبخ في الأسفل.
◊ Boven أعلى أو فوق أو الطابق العلوي
∆ De slaapkamer is boven. غرفة النوم في الأعلى
؞ De gang ممر أو كوريدور أو دهليز, de gangen ج
؞ De kamer غرفة, de kamers ج
؞ De keuken مطبخ, de keukens ج
؞ De slaapkamer غرفة نوم, de slaapkamers ج
؞ De wc (het toilet) مرحاض, de wc’s ج
؞ De woonkamer غرفة الصالون, de woonkamers ج
؞ De zolder السقيفة, de zolders ج
∆ Op de zolder staat een tafeltje achter het bed. في السقيفة توجد ترابيزة خلف السرير.
؞ De kelder قبو, de kelders ج
Les 3.4 Ik wil me graag voorstellen
◊ Alleen وحيداً
∆ Woon je alleen? هل تسكن لوحدك؟
؞ De buurman جار, de buurmannen ج
؞ De buren جيران
؞ De buurvrouw جارة, de buurvrouwen ج
؞ Een beetje قليل
∆ Een beetje suiker, alstublieft. قليلاً من السكر من فضلك.
◊ gezellig, gezellige ممتع أو مؤنس أو حسن المخالطة أو رفقة جميلة
□ komen (ik kom, jij komt, hij komt, wij komen) يأتي و يجيئ
∆ Kom binnen! اُدخل!
∆ Gezellig! Kom binnen. يا لها من رفقة جميلة! اُدخل.
؞ het koekje كعكة صغيرة, de koekjes ج
؞ Het kopje فنجان, de kopjes ج
nieuw, nieuwe جديد
؞ de straat شارع, de straten ج
◊ thuis بالبيت
∆ Zij is ook thuis. هي أيضاً موجودة بالبيت.
□ zich voorstellen (ik wil me voorstellen) يعرف عن نفسه
∆ Ik wil me graag voorstellen. أريد أن أعرّف عن نفسي
∆ Kom je koffie drinken? هل لك أن تأتي لتشرب قهوة؟
∆ Ja, gezellig! حسناً يا لها من رفقة جميلة
∆ Oh wat leuk! يا سلام! يا له من جميل!
∆ Wanneer kun je? متى يمكنك؟
∆ Tot zo! إلى اللقاء بعد قليل!
Les 3.5 De meubels
؞ Het bad بانيو أو حوض الاستحمام
∆ De badkamer heeft geen bad. الحمام ليس فيه بانيو
؞ De bank كنبة أو أريكة أو مقعد, de banken ج
∆ Ik zit op de bank. أنا أجلس على الكنبة.
؞ Het bed سرير, de bedden ج
؞ De douche حمَّام, de douches ج
∆ Ik neem elke ochtend een douche. أنا أستحمّ كل صباح
؞ De kast خزانة, de kasten ج
؞ De lamp مصباح, de lampen ج
؞ Het meubel أثاث, de meubels ج
؞ De stoel كرسي, de stoelen ج
؞ De tafel طاولة, de tafels ج
؞ De televisie تلفزيون, de televisies ج
Les 3.6 Ik woon, wij wonen – Ik spreek, wij spreken
Heeft het hele werkwoord een lange klank? De ik-vorm krijgt twee klinkers.
هل لصيغة المصدر صوت طويل؟ مثلا:
| Wij wonen. | Ik woon. | |
| Wij spreken. | Ik spreek. |
| Spelen | نلعب | ألعب | Speel |
| Lezen | نقرأ | أقرأ | Lees |
| Slapen | ننام | أنام | Slaap |
| Maken | نصنع | أصنع | Maak |
ik-vorm صيغة المتكلم) انا)
؞ De lange klank, de lange klanken صوت طويل
؞ Het werkwoord الفعل, de werkwoorden
Les 3.7 De kleuren
◊ blauw, blauwe أزرق
◊ bruin, bruine بني أو أسمر
∆ Een bruine tafel. طاولة بنية.
◊ geel, gele أصفر
◊ grijs, grijze رمادي
◊ groen, groene أخضر
؞ de kleur اللون, de kleuren ج
◊ oranje برتقالي
◊ paars, paarse موف أو بنفسجي
◊ rood, rode أحمر
◊ roze وردي
◊ wit, witte أبيض
∆ De kast in de slaapkamer is wit. الخزانة بغرفة النوم بيضاء.
◊ zwart, zwarte أسود
Les 3.8 De buurt
◊ aardig , aardige لطيف
؞ de buurt الحي أو الحارة, de buurten ج
∆ De mensen in mijn buurt zijn aardig. الناس في حيّ لطفاء.
؞ het dorp قرية, de dorpen ج
◊ hoog, hoge مرتفع أو عالي
∆ De flat is hoog. البناية عالية.
؞ de lift مصعد, de liften ج
∆ Er is geen lift. لا يوجد مصعد.
◊ mooi, mooie جميل
؞ het park حديقة عامة, de parken ج
∆ Er is een mooi park. توجد حديقة جميلة.
؞ de stad مدينة, de steden ج
؞ de trap درج أو سلالم أو سلم, de trappen ج
؞ de verdieping الطابق, de verdiepingen ج
◊ weinig, weinige قليل
؞ de winkel دكان أو متجر أو محل, de winkels ج.
∆ Er zijn weinig winkels. يوجد القليل من المحلات.
Les 3.9 Eerste, tweede, derde
| Eerste | الأول |
| Tweede | الثاني |
| Derde | الثالث |
| Vierde | الرابع |
| Vijfde | الخامس |
| Zesde | السادس |
| Zevende | السابع |
| Achtste | الثامن |
| Negende | التاسع |
| Tiende | العاشر |
Les 3.10 Te huur
؞ Het aantal عدد, de aantallen ج
◊ druk, drukkeمزدحم
∆ Een grote stad is druk. المدينة الكبيرة مزدحمة.
□ huren (ik huur, jij huurt, hij huurt, wij huren) يستأجر
∆ Zij willen het huis huren. هم يريدون أن يستأجروا البيت
؞ het internet إنترنت•nu الآن•per لكل
∆ Per maand (elke maand). كل شهر.
؞ de plaats (plek) مكان, de plaatsen ج
؞ de prijs السعر, de prijzen ج
◊ rustig, rustige هادئ
∆ Een dorp is rustig. القرية هادئة.
◊ te huur للإيجار
□ zoeken (ik zoek, jij zoekt, hij zoekt, wij zoeken) يبحث عن
∆ Ik zoek een woning. أنا أبحث عن منزل.
◊ zonder بدون
∆ Het is een huis zonder tuin. إنه بيت بدون حديقة
Les 3.11 Ik schrijf, Wij schrijven – ik kies, wij kiezen
Aan het eind van een woord staat nooit een v of een z.
لا يوجد في اللغة الهولندية فعل ينتهي بالحرفين التاليين:
| v | و | z |
لذلك يقلب الحرف
| f | إلى | v |
و الحرف
| s | إلى | z |
كما ترى في الأفعال التالية:
| Wij schrijven | Schrijv → | Ik schrijf |
| Wij kiezen | Kiez → | Ik kies |
| Wij lezen | Leez → | Ik lees |
| Wij geven | Geev → | Ik geef |
نحول حرفاً إلى حرفٍ أخر خلال التنقل بين الجمع و المفرد.
| حرف | Meervoud جمع | Enkelvoud مفرد | حرف |
| v | Schrijven | Schrijf | f |
| z | Kiezen | Kies | s |
Les 3.12 Kazem is de sleutel vergeten.
□ kunnen (ik kan, jij kan, hij kan, wij kunnen) يستطيع
□ vinden (ik vind, jij vindt, hij vindt, wij vinden) يجد
∆ Ik kan mijn sleutel niet vinden! أنا لا أستطيع إيجاد مفتاحي.
□ lachen (ik lach, jij lacht, hij lacht, wij lachen) يضحك
□ liggen (ik lig, jij ligt, hij ligt, wij liggen) يستلقي و يتمدد
∆ Mijn sleutel ligt binnen. مفتاحي في الداخل.
◊ op slot مقفل
∆ De deur is op slot. الباب مقفل
□ pakken (ik pak, jij pakt, hij pakt, wij pakken) يمسك أو يأخذ
؞ de sleutel مفتاح, de sleutels ج
◊ Van شيء تابع لأحد أو لشيء أخر
∆ Ik pak de sleutel van je huis. أنا أخذ مفتاح بيتك
□ vergeten (ik vergeet, jij vergeet, hij vergeet, wij vergeten) ينسى
◊ vaak غالباً أو مراراً
∆ Ik vergeet mijn sleutel vaak. أنا أنسى مفتاحي مراراً.
Les 3.13 Zinnen maken
De hoofdzin الجملة الرئيسية
Het werkwoord, de werkwoorden الفعل
In een zin staat het werkwoord op de tweede plaats. Bijvoorbeeld:
الفعل يكون في المرتبة الثانية للجملة المفيدة. على سبيل المثال:
| Wie of wat فاعل | Werkwoord فعل | Rest بقية الجملة |
| Ik | kom | morgen. |
| We | moeten | naar school. |
| Zij | leest | een boek. |
| De cursisten | schrijven | de woorden. |
Les 4.1 Boodschappen doen
؞ De appel تفاحة, de appels ج
؞ De bakker خباز, de bakkers ج
□ boodschappen doen (ik doe boodschappen, jij doet, hij doet, wij doen) تسوق أو تبضع
∆ Hij doet elke zaterdag boodschappen. هو يتسوق كل يوم سبت.
؞ de boter زبدة • ؞ Het brood خبز, de broden ج
؞ De groente م, de groenten خضروات
□ kopen (ik koop, jij koopt, hij koopt, wij kopen) يشتري
□ kunnen (ik kan, jij kunt, hij kan, wij kunnen) يستطيع و يقدر
Je kunt in de supermarkt veel dingen kopen. يمكنك أن تشتري أغراض كثيرة من السوبرماركت.
؞ de markt سوق, de markten ج
؞ de slager جزار أو لحام أو قصاب, de slagers ج
؞ De supermarkt سوبرماركت, de supermarkten ج• Het vlees لحم
Les 4.2 Ik kom, wij komen – ik ga, wij gaan
□ Je hebt in thema 1 onregelmatige werkwoorden geleerd: zijn en hebben. In deze les leer je de werkwoorden komen en gaan.
في الفصل الأول لقد تعلمت فعل الكون و فعل الملكية. في هذا الدرس ستتعلم فِعليْن جديديْن.
| Komen | فعل شاذ |
| Ik-vorm | صيغة المتكلم |
| Ik kom | أنا آتي |
| Jij komt | أنت تأتي |
| U komt | حضرتك تأتي |
| Hij komt | هو يأتي |
| Zij komt | هي تأتي |
| Hele werkwoord | صيغة المصدر |
| Wij komen | نحن نأتي |
| Jullie komen | أنتم تأتون |
| Zij komen | هم يأتون |
∆ Kom je vandaag naar school?
هل تأتي إلى المدرسة اليوم؟
∆ Ja, ik kom vandaag naar school.
نعم أنا آتي إلى المدرسة اليوم.
∆ Kom je op bezoek? هل تأتي لزيارتي؟
∆ Ik kom op bezoek. أنا أتي بزيارة.
| Gaan | فعل غير منتظم |
| Ik-vorm | صيغة المتكلم |
| Ik ga | أنا أذهب |
| Jij gaat | أنت تذهب |
| U gaat | حضرتك تذهب |
| Hij gaat | هو يذهب |
| Zij gaat | هي تذهب |
| Hele werkwoord | |
| Wij gaan | نحن نذهب |
| Jullie gaan | أنتم تذهبون |
| Zij gaan | هم يذهبون |
∆ Ga je vandaag naar school? هل تذهب إلى المدرسة اليوم.
∆ Ja, ik ga vandaag naar school. نعم أنا أذهب إلى المدرسة اليوم.
Les 4.3 Ontbijt, lunch, avondeten
؞ De aardappel البطاطا, de aardappels ج
؞ De wijn نبيذ, de wijnen ج•
؞ Het water ماء
Dan حينئذ أو بعد ذلك
□ eten (ik eet, jij eet, hij eet, wij eten) يأكل
∆ Als de zon opkomt, dan eet ik brood. عندما تطلع الشمس سأكل خبزاً.
’s Ochtends صباحاً ؞ het ontbijt الفطور
∆ ’s Ochtends eet ik het ontbijt. أنا أفطر صباحاً.
’s Middags بعد الظهر ؞ de lunch الغذاء
∆ ’s Middags eet ik de lunch. أنا أتغذى بعد الظهر.
’s Avonds مساءً ؞ het avondeten العشاء
∆ ’s Avonds eet ik het avondeten. أنا أتعشى مساءً.
Les 4.4 Soep koken
het zout ملح
□ doen (ik doe, jij doet, hij doet, wij doen) يفعل
∆ Je doet een beetje zout in de pan. أنت تضع قليلاً من الملح في الطنجرة.
□ nodig hebben (ik heb nodig, jij hebt nodig, hij heeft nodig, wij hebben nodig) يحتاج اليه
∆ Wat heb je nodig? إلى ماذا تحتاج؟
◊ Klaar جاهز
∆ Het eten is klaar. الطعام جاهز
□ koken (ik kook, jij kookt, hij kookt, wij koken) يطبخ
∆ Ik kook elke dag. أنا أطبخ كل يوم.
؞ de liter لتر, de liters ج
؞ de minuut دقيقة, de minuten ج
؞ de pan مقلاة او طنجرة, de pannen ج
؞ de kookpan طنجرة
؞ de koekenpan مقلاة
□ snijden (ik snijd, jij snijdt, hij snijdt, wij snijden) يقطع
∆ De slager snijdt het vlees. القصاب يقطّع اللحم.
؞ de soep حساء أو شوربة, de soepen ج
؞ de tomaat طماطم أو بندورة, de tomaten ج
؞ de ui بصل, de uien ج
Les 4.5 Aan tafel!
◊ Allemaal جميع
∆ Ze hebben allemaal een glas.
جميعهم لديهم كأس.
؞ Het bord طبق أو صحن, de borden ج
∆ eet smakelijk بالهناء و الشفاء
؞ het eten طعام
؞ Het glas كأس, de glazen ج
؞ Het ijsأو جليد بوظة
؞ De lepel ملعقة, de lepels ج
؞ Het mes سكين, de messen ج
◊ Op نافد ∆ Het eten is op.
نفد الطعام أو خلص الأكل.
□ roepen (ik roep, jij roept, hij roept, wij roepen) ينادي
∆ Julia roept de kinderen. يوليا تنادي أطفال.
؞ de vork شوكة de vorken ج
□ zetten (ik zet, jij zet, hij zet, wij zetten) يضع
∆ Julia zet de pannen op tafel.
يوليا تضع الطناجر على الطاولة.
Les 4.6
Les 4.7 Wat vind je lekker? ماذا تحب أن تأكل؟
◊ Altijd دائماً ؞ De bloemkoolقرنبيط أو زهرة ,
de bloemkolen ج
؞ De boterham توست على شكل شرائح, de boterhammen ج
؞ De kaasجبنة , de kazen ج
؞ De kip دجاج, de kippen ج
◊ Meestal عموماً أو غالباً أو معظم الأحيان
∆ Ik drink ’s ochtends meestal koffie. أنا أشرب القهوة صباحاً معظم الأحيان.
◊ Nooitلا أبداً ؞ De rijst الأرز
∆ Ik eet nooit rijst. لا أكل رُز أبداً.
◊ Lekker لذيذ
□ vinden (ik vind, jij vindt, hij vindt, wij vinden) يجد
∆ Wat vind je lekker? ما الذي تجده لذيذاً (ماذا تحب أن تأكل)؟
∆ Ik vind brood lekker. أنا أجد الخبز لذيذاً.
؞ de vis سمك, de vissen ج
؞ de worst سجق أو نقانق, de worsten ج
Les 4.8 Open vragen maken (1)
في هذا الدرس ندرس كيف يمكن لنا أن نكوّن أسئلة بالإستعانة بكلمة إستفهامية.
Het vraagwoord staat op de eerste plaats in de zin. Het werkwoord staat op de tweede plaats.
الكلمة الإستفهامية تكون في بداية الجملة و الفعل يكون في مكان المجاور.
| كلمة استفهامية vraag-woord | فعل ww | فاعل wie | بقية الجملة rest van de zin | |
| 1 | Wie | bent | u? | |
| 2 | Wat | drink | je? | |
| 3 | Waar | koop | je | groente? |
| 4 | Wanneer | doe | je | boodschap-pen? |
| 5 | Hoeveel kopjes koffie | drink | je? |
| 1 | من أنت حضرتك؟ |
| 2 | ماذا تشرب؟ |
| 3 | أين تشتري خضروات؟ |
| 4 | متى تتسوّق؟ |
| 5 | كم فنجان قهوة تشرب؟ |
Meer voorbeelden المزيد من الأمثلة
∆ Wat eet jij ’s middags? ماذا تأكل ظهراً؟
∆ Wat drink jij ’s middags? ماذا تشرب ظهراً؟
∆ Waar is je broer? أين أخوك؟
∆ Waar is je zus? أين أختك؟
Les 4.9 Appeltaart maken
؞ De oven فرن, de ovens ج
◊ aan شغال
De oven is aan. الفرن شغال.
◊ Genoeg كاف
Is dat genoeg? هل هذا كافٍ؟
؞ Het ei بيضة, de eieren ج
∆ Een ei is genoeg. بيضة واحدة تكفي.
؞ De gram غرام• ◊ Koud برد• ◊ Meer أكثر
• ◊ Minder أقل
∆ Ik wil minder dan een kilo. أريد أقل من كيلو.
◊ Oké (goed!) حسناً أو موافق
؞ De taart كاتو أو كعكة أو كيك, de taarten ج
Ik zet de taart in de oven. أنا أضع الكاتو في الفرن.
◊ uit مطفئ
∆ De oven is uit. الفرن مطفئ
◊ Dom غبي
∆ Wat dom! يا له من غباء!
Les 4.10 De euro
؞ Het bedrag مبلغ, de bedragen ج
□ betalen (ik betaal, jij betaalt, hij betaalt, wij betalen) يدفع
∆ Ik betaal het bedrag. أنا أدفع المبلغ.
◊ bijna تقريباً و حوالي
؞ De euro يورو, de euro’s ج
؞ Het briefje ورقة نقدية أو ورقة عملة, de briefjes ج
□ gebruiken (ik gebruik, jij gebruikt, hij gebruikt, wij gebruiken) يستعمل
∆ Ik gebruik een briefje van tien euro vaak. أنا أستعمل ورقة نقدية من فئة العشرة يورو كثيراً.
؞ De cent سنت أو قرش, de centen ج
□ kosten (het kost, ze kosten) يكلف
∆ Het boek kost dertig euro. الكتاب سعره ثلاثون يورو
∆ Hoeveel kosten de appels? ما سِعْر التفاح هذا؟
؞ de munt عملة معدنية, de munten ج
◊ verschillend, verschillende مختلف∆ Er zijn verschillende munten. توجد عملات معدنية مختلفة.
Les 4.11 Gesloten vragen maken (2)
Het vraagwoord كلمة إستفهامية, de vraagwoorden ج
؞ Het werkwoord الفعل, de werkwoorden ج
Je hebt in les 4.8 vragen met een vraagwoord geleerd. Je kunt ook een vraag beginnen met een werkwoord. Kijk naar de vragen.
لقد تعلمت في درس 4.8 طرح أسئلة عن طريق الكلمة الإستفهامية. يمكن لك أيضا طرح أسئلة عن طريق فعل في بداية السؤال. انظر إلى الاسئلة الأتية.
| الفعل | الفاعل | سائر الجملة | |
| ww | wie of wat | rest van de zin | |
| 1 | Wil | je | een kopje koffie? |
| 2 | Gaat | Julia | naar de markt? |
| 3 | Is | de soep | klaar? |
| 4 | Eet | Karim | ’s middags brood? |
| 5 | Vinden | jullie | het eten lekker? |
| 1 | هل تريد فنجاناً من القهوة؟ |
| 2 | هل ستذهب يوليا إلى السوق؟ |
| 3 | هل الشوربة جاهزة؟ |
| 4 | هل يأكل كريم خبزاً بعد الظهر؟ |
| 5 | هل تجدون الطعام لذيذاً؟ |
Meer voorbeelden المزيد من الأمثلة
Merk op dat een gesloten vraag altijd met een werkwoord begint.
لاحظ أن صيغة السؤال المغلق دائماً يبدأ بالفعل.
∆ Eet jij ’s ochtends? هل تأكل صباحاً؟
∆ Eet jij ’s avonds? هل تأكل مساءً؟
∆ Ga jij naar de klas? هل تذهب إلى الصف؟
∆ Kom jij naar de klas? هل تأتي إلى الصف
∆Is de buurvrouw aardig? هل الجارة لطيفة؟
∆ Is de buurman aardig? هل الجار لطيف؟
∆ Is de wc boven? هل المرحاض بالأعلى
∆Is de wc beneden? هل المرحاض في الأسفل؟
∆ Wonen jullie in een rustige buurt? هل تسكنون في حي هادئ؟
∆ Wonen jullie in een drukke buurt? هل تسكنون في حي مزدحم؟
∆ Heb jij een huis in een stad? هل لديك بيت في المدينة؟
∆ Heb jij een huis in een dorp? هل لديك بيت في القرية؟
∆ Drink jij veel koffie? هل تشرب الكثير من القهوة؟
∆ Drink jij weinig koffie? هل تشرب القليل من القهوة؟
∆ Heb jij een zoon? هل لديك ابن؟
∆ Heb jij een dochter? هل لديك إبنة؟
∆ Ben je alleen? هل أنت لوحدك؟
∆ Ben je getrouwd? هل أنت متزوج؟
∆ Woon je samen? هل تسكن مع أحد؟
∆ Woon je in een huis? هل تسكن في بيت؟
∆ Woon je in een flat? هل تسكن في شقة؟
∆ Zijn jullie binnen? هل أنتم في الداخل؟
∆ Zijn jullie buiten? هل أنتم في الخارج
∆ Krijg jij les? هل تتلقى درساً
∆ Geef jij les? هل تلقي درساً
∆ Praat jij met oma? هل تتحدث مع الجدة؟
∆ Is de tafel wit? هل الطاولة بيضاء؟
∆ Is dit fout? هل هذا خاطئ؟
∆ Is dit goed? هل هذا صحيح؟
∆ Ga je met de trap? هل تصعد الدرج؟
∆ Ga je met de lift? هل تصعد بالمصعد؟
Les 4.12 Op de markt
؞ De verkoper بائع, de verkopers ج
؞ de helft النصف
∆ Alstublieft من فضلك
؞ De druif عنب, de druiven ج
؞ De kilo كيلو
∆ Ik wil een pond druiven, alstublieft. أريد نصف كيلو من العنب.
∆ Anders nog iets? (Wil je nog iets?) هل تريد شيء أخر؟
◊ Duur غالي الثمن •
∆ De druiven zijn duur. العنب غالي الثمن.
؞ De komkommer خيار, de komkommers ج. ؞ Het ons 100 غرام أو أوقية •
؞ Het pond 500 غرام
◊ Terug إلى الوراء أو رجع
∆ U krijgt drie euro terug. يُرْجَع لك ثلاث يوروهات.
◊ fijn, fijne
- ∆ Een fijne dag! أتمنى لك يوماً سعيداً
- ∆ Fijne bulgur برغل ناعم
- ∆ Een fijne stoel كرسي مريح
- ∆ Dat is fijn! شيء جميل
Les 4.13 van 1,50 euro voor 0,99 euro!
◊ Alle جميع ∆ Alle soorten druiven. جميع أنواع العنب.
؞ De banaan موز, de bananen ج
؞ De boon فاصوليا, de bonen ج
؞ De citroen ليمون, de citroenen ج
؞ Het fruit فاكهة • Gratis مجاناً
؞ De peer إجاص, de peren ج
؞ De sinaasappel برتقال, de sinaasappels ج
؞ De sla خس •
؞ Het soort نوع, de soorten ج
∆ Er zijn verschillende soorten groenten en fruit. توجد أنواع مختلفة من الخضروات و الفواكه.
؞ De wortel جزر, de wortels ج
؞ De zak كيس, de zakken ج
Les 4.14 Su-per-markt
؞ De lettergreep مقطع الكلمة, de lettergrepen
؞ het stukje, de stukjes قطعة أو جزء
□ verdelen (ik verdeel, jij verdeelt, hij verdeelt, wij verdelen) يقسم
∆ Woorden kun je verdelen in lettergrepen.
يمكن لك أن تقسم الكلمات إلى مقاطع.
على سبيل المثال:
| Ei | Ei |
| Sla | Sla |
| Slager | Sla-ger |
| Bakker | Bak-ker |
| Citroen | ci-troen |
| Wortel | Wor-tel |
| Verkoper | Ver-ko-per |
| Supermarkt | Su-per-markt |
| Appeltaart | Ap-pel-taart |
Les 4.15 In de supermarkt
؞ De bon فاتورة أو إيصال أمانة, de bonnen ج
∆ Wilt u de bon? هل تريد الفاتورة؟
Daarna بعد ذلك
؞ De kassa ألة تسجيل النقد, de kassa’s ج
∆ Ik pak het brood en de melk en daarna ga ik naar de kassa. أنا ألتقط الخبز و الحليب ثم أتوجه إلى ألة الدفع.
؞ Het geld نقود و المال
∆ Hoeveel geld heb je nodig? كم من المال تحتاج إليه؟
◊ goedkoop, goedkope رخيص
◊ iets شيء
◊ in de aanbieding عليه عرض
∆ Is de koffie in de aanbieding? هل القهوة عليها عرض؟
∆ Ja, de koffie is in de aanbieding. نعم القهوة عليها عرض.
◊ Mee مع. Ik loop met u mee. أنا أمشي معك.
؞ Het pak علبة, de pakken
∆ Wat is de prijs van dit pak koffie? ما سِعْر علبة القهوة؟
□ pinnen (ik pin, jij pint, hij pint, wij pinnen) الدفع ببطاقة الائتمان
Want لأن
∆ Ik wil pinnen, want ik heb geen contant geld bij me. أريد أن أدفع ببطاقة البنك لأن ليس لدي نقود.
؞ De zegel طابع, de zegels ج
∆ Wilt u zegels? هل تريد طوابع؟
Les 5.1 Hoofd, schouders, knie en teen
؞ De arm ذراع, de armen ج
؞ Het been ساق, de benen ج
؞ De bil ردف أو مؤخرة, de billen ج
؞ De buik بطن, de buiken ج
؞ De hand يد, de handen ج
؞ Het hoofd رأس , de hoofden ج
؞ Het lichaam جسم, de lichamen ج
؞ De knie ركبة, de knieën ج
؞ De rug ظهر, de ruggen ج
؞ De schouder كتف, de schouders ج
؞ De teen إصبع القدم, de tenen ج
؞ De vinger إصبع اليد, de vingers ج
؞ De voet قدم, de voeten ج
Les 5.2 Schou-der
Je hebt in les 4.14 lettergrepen geleerd. Sommige woorden hebben één lettergreep. Andere woorden hebben twee, drie of vier lettergrepen. In elk woord heeft één lettergreep de klemtoon. Die lettergreep zeg je met een hogere klank.
لقد تعلمت في درس 4.14 المقاطع اللفظية. بعض الكلمات لها مقطع واحد و كلمات أخرى لها مقطعان أو ثلاثة أو أربعة. في كل كلمة مقطع واحد يُنطق بصوت عالي.
| Dochter | Water | Schouder |
| Makkelijk | Dinsdag | Verschillend |
| Computer | Banaan | Cursist |
Les 5.3 Oren, ogen en neus
؞ De baard لحية, de baarden ج
؞ Het gezicht وجه, de gezichten ج
؞ Het haar الشعر
؞ De kin ذقن, de kinnen ج
؞ De lip شفة, de lippen ج
؞ De mond فم, de monden ج
؞ De nek رقبة, de nekken ج
؞ De neus أنف, de neuzen ج
؞ Het oog عين, de ogen ج
؞ Het oor أذن, de oren ج
؞ De snor شارب, de snorren ج
؞ De tand السن, de tanden ج
؞ De wang وجنة أو خد, de wangen ج
Les 5.4 Voet – voeten, lip – lippen
Één is enkelvoud. Twee of meer is meervoud.
واحد هو المفرد و إثنان أو أكثر يساوي الجمع.
| Enkelvoud | Meervoud |
| Één voet | Twee voeten |
| Één wang | Twee wangen |
| Één arm | Twee armen |
| Één tand | Twee tanden |
| Één pan | Twee pannen |
| Één lip | Twee lippen |
| Één zus | Drie zussen |
إن يكون للمفرد حرف صوتي واحد و من ثم حرف ساكن واحد فيكون للجمع حرفان ساكنان متماثلان.
Les 5.5 Een afspraak maken
؞ De afspraak موعد, de afspraken ج
؞ De assistente مساعد, de assistentes ج
□ bellen (ik bel, jij belt, hij belt, wij bellen) يتصل هاتفيا
∆ Hij belt de huisarts. هو يتصل بطبيب العائلة.
؞ De controle فحص دوري أو مراقبة أو مراجعة, de controles ج
∆ Ik ga naar het ziekenhuis voor een controle.
أنا أذهب إلى المشفى على سبيل المراجعة.
◊ Eerder (vroeger) أبكر أو قبل ذلك
∆ Kan de afspraak eerder (vroeger)?
هل يمكن تحديد الموعد قبل ذلك؟
؞ De huisarts طبيب عام أو طبيب العائلة, de huisartsen ج
؞ De koorts حرارة مرتفعة و حمى
∆ Ik heb sinds twee dagen koorts.
حرارتي مرتفعة منذ يومين.
◊ Later وقت متأخر أو بعد ذلك.
∆ Kan de afspraak later? هل يمكن تحديد الموعد بعد ذلك؟
؞ De pijn ألم
∆ De tandarts طبيب أسنان, de tandartsen ج
∆Ik wil graag een afspraak maken. أنا أريد أن أخذ موعد.
Waarom? لماذا
∆ Waarom wilt u een afspraak maken? لماذا تريد أن تأخذ موعد؟
∆ Kan ik u helpen? هل يمكنني مساعدتك؟
∆ Wanneer wilt u komen? متى تريد أن تأتي؟
∆ Ja, dat kan! نعم من الممكن!
Maar لكن
∆ Vandaag kan niet, maar morgen wel.
اليوم غير ممكن لكن غداً ممكن.
∆ In Nederland moet iedereen een zorgverzekering hebben.
في هولندا كل شخص يجب أن يكون عنده تأمين صحي.
Les 5.6 Been – benen, huis – huizen
| Één been | Twee benen |
| Één oog | Twee ogen |
| Één muur | Vier muren |
Heeft het enkelvoud twee dezelfde klinkers met daarna een medeklinker? Een klinker gaat weg in het meervoud.
إن كان للمفرد حرفان صوتيان متماثلان و من ثم حرف ساكن واحد فعند جَمْعِه يُحذف حرف صوتي واحد.
| Één oog | Twee ogen |
Les 5.7 Naar de dokter
؞ de dokter طبيب, de dokters ج
◊ ander, andere آخر
Ik wil een andere dokter. أنا أريد طبيباً أخر.
bijvoorbeeld على سبيل المثال
؞ de apotheek صيدلية, de apotheken ج
□ halen (ik haal, jij haalt, hij haalt, wij halen) الذهاب إلى مكان ما من أجل إستلام شيئ
∆ Je moet de medicijnen halen bij de apotheek.
يجب أن تذهب إلى الصيدلية لتستلم الأدوية.
□ Ik heb last van … أنا أعاني من …
∆ Ik heb last van mijn buik.
أنا أعاني من وجع في بطني.
؞ Het medicijn دواء, de medicijnen ج
∆ Hoe moet ik de medicijnen gebruiken?
كيف يجب أن أستعمل الأدوية؟
؞ Het probleem مشكلة, de problemen ج
∆ Wat is het probleem? ما هي المشكلة؟
◊ Soms أحياناً
∆ Zij heeft soms pijn, maar niet altijd.
هي لديها ألمٌ بعض الأحْيان و لكن ليس دائماً.
؞ ◊ Ziek, zieke (patiënt) مريض
het ziekenhuis مشفى, de ziekenhuizen ج
∆ ؞ Zij is patiënt in het ziekenhuis.
هي مريضة بالمشفى.
∆ ◊ Ze is ziek geworden صارت مريضة
Les 5.8 Jij of u?
؞ De achternaam الكنية أو إسم العائلة, de achternamen ج
Wat is je achternaam? ما هي كنيتك؟
◊ jong, jonge شاب يافع أو شاب صغير
jonge leeftijd عُمر صغير
∆ Hij is nog jong هو لا يزال صغيراً
□ kennen (ik ken, jij kent, hij kent, wij kennen أن يعرف أحدا شخصياً
∆ Ik ken veel mensen uit mijn buurt.
أنا أعرف الكثير من الناس بالحي الذي أسكن فيه.
◊ oud, oude قديم أو كهل أو كبير بالسن
∆ Een oude man. رجل كبير بالسن.
∆ Mijn opa is oud. جدي كبير بالسن.
؞de voornaam الإسم الأول, de voornamen ج
□ zeggen tegen (ik zeg tegen, jij zegt tegen, hij zegt tegen, wij zeggen tegen) يقول
∆ Ik zeg mijn voornaam tegen de docent. أنا أقول إسمي الأول للأستاذ.
Les 5.9 Wat zijn uw klachten?
∆ Beterschap أتمنى لك الشفاء و السلامة
□ hoesten (ik hoest, jij hoest, hij hoest, wij hoesten) يسعل
◊ Erg جداً
∆ Ik hoest erg veel. أنا أسْعل كثيراً جداً.
؞ De griep إنفلونزا
∆ Hij heeft griep. هو عنده الإنفلونزا.
؞ de keel حلق, de kelen ج
؞ de klacht شكوى, de klachten ج
◊ natuurlijk بالطبع
∆ nog een keer مرة أخرى
∆ Heeft u nog andere klachten?
هل عندك شكاوي أخرى أيضاً؟
؞ het recept وصفة طبية, de recepten ج
≡ sinds منذ
؞ de spier عضلة, de spieren ج
∆ Ik heb spierpijn sinds twee dagen.
عندي ألم عضلي منذ يومين
◊ Waarschijnlijk محتمل أو على الأرجح أو على الأغلب
∆ Hij heeft waarschijnlijk griep. هو لديه على الأغلب إنفلونزا.
Les 5.10 Dokter – dokters
In les 5.4 heb je het meervoud geleerd. Dit is een nieuwe les over het meervoud.
في الدرس 5.4 لقد تعلمت صيغة الجمع. هذا درس جديد عن صيغة الجمع.
| Één meisje | Twee meisjes |
| Één sleutel | Vier sleutels |
| Één jongen | Tien jongens |
| Één dokter | Vijf dokters |
Les 5.11 Woorden met -oor, -eer of -eur
Les 5.12 Naar de apotheek
◊ Daar هناك
◊ dagelijks, dagelijkse (elke dag) يومياً
∆ Je moet dagelijks een druppel in de ogen doen.
يجب أن تضع قطرةً واحدةً يومياً في العينين.
؞ het doosje صندوق أو علبة, de doosjes ج
doosje medicijnen علبة دواء
؞ de drogist متجر حبوب, de drogisten ج
؞ De druppel قطرة, de druppels ج
∆ Hoeveel druppels moet ik in mijn ogen doen?
كم قطرة يجب أن أضعها في عيوني؟
∆ Wanneer moet ik de druppels in mijn ogen doen?
متى يجب أن أضع القطرات في عيوني؟
؞ de keer مرة, de keren ج
∆ Je moet twee keer per dag een pil met water innemen.
يجب ان تتناول مرتين كل يوم حبة مع ماء.
□ innemen (ik neem in, jij neemt in, hij neemt in, wij nemen in) يتناول شيء
؞ de pil حبة دواء, de pillen
∆ Hoe moet ik de pillen innemen?
كيف يجب أن أتناول الحبوب؟
∆ Hoeveel pillen moet ik innemen?
كم حبة يجب أن أتناولها؟
؞ De huid جلد أو بشرة
□ smeren (ik smeer, jij smeert, hij smeert, wij smeren) يدهن
؞ De zalf مرهم
∆ Je moet de zalf op de huid smeren.
يجب أن تدهن المرهم على البشرة.
◊ sommige بعض
∆ Sommige medicijnen zijn zonder recept.
بعض الأدوية تكون بدون وصفة طبية
؞ de handgel معقم يَدَين
∆ handgel wrijf je op je handen.
معقم اليدين تفركه بيديْك.
؞ de besmetting (infectie) إصابة أو عدوى
mondkapje كمامة طبية أو قناع طبي
؞ het virus فيروس ؞ de bacterie جرثوم
□ Beschermen (beschermt) يحمي
∆ Een mondkapje beschermt je tegen een besmetting door een virus of bacterie.
الكمامة الطبية تحميك من الإصابة الجرثومية أو الفيروسية.
؞ het vaccin لقاح
∆ Een vaccin beschermt je tegen een besmetting. اللقاح يحميك من إصابة.
؞ De quarantaine كارانتان
حجر صحي أو المَحْجَر الصحي مكان يُعزل فيه أشخاص.
؞ De lockdown “لوك داون”
ملازمة المنازل و حظر التجول و إغلاق الدكاكين أو حدود البلد
□ Afstand houden
التباعد الإجتماعي أو الإبتعاد المكاني
∆ We moeten anderhalve meter afstand van elkaar houden. يجب أن نحافظ على مسافة متر و نصف متر بيننا.
Les 5.13 Waarom?
∆ Waarom ga je naar de dokter?
لماذا تذهب إلى الطبيب؟
∆ Ik ga naar de dokter, want ik ben ziek.
أنا أذهب إلى الطبيب لأنني مريض.
∆ Waarom neem je een pil?
لماذا تتناول حبة دواء؟
∆ Ik neem een pil, want ik heb hoofdpijn.
أنا أتناول حبة دواء لأن رأسي يؤلمني.
Les 5.14 Bij de tandarts
helaas للأسف
؞ het gaatje نخر أو تسوس أو ثقب, de gaatjes ج
◊ Vervelend مزعج أو مضايق
◊ Wat vervelend voor je! كم هو مزعج لك!
؞ De kies ضرس, de kiezen ج
∆ Helaas heeft u twee gaatjes in uw kiezen. Dat is vervelend!
للأسف أنت لديك نخرين في أضراسك. كم هو مزعج لك!
؞ de foto (plaatje) صورة,
foto’s ج
؞ het gebit طقم أسنان, de gebitten ج
◊ in orde بخير أو على ما يرام
◊ Helemaal كلياً أو بالكامل أو تماماً
∆ Uw gebit is helemaal in orde! أسْنانك بخير تماماً
◊ Misschien ربما
□ Poetsen (ik poets, jij poetst, hij poetst, wij poetsen) تفريش الأسنان
∆ Hij poetst zijn tanden. هو يفرشي أسنانه.
elk, elke (iedere) كل
∆ Ik poets elke avond mijn tanden.
أنا أفرشي أسناني كل مساء
□ vullen (ik vul, jij vult, hij vult, wij vullen) يحشو
Een kies vullen. حشو ضرس
∆ De tandarts vult de tand van de patiënt. طبيب الأسنان يحشو سناً للمريض.
؞ De vulling تعويض سني ثابت أو حشوة ضر, vullingen ج
Les 6.1 De jas, de broek en de schoenen
؞ De broek بنطلون, de broeken ج
؞ Het hemd فانيلة أو قميص داخلي, de hemden ج
؞ De jas معطف أو جاكيت, de jassen ج
؞ De onderbroek سراو يل تحتي أو كلسون أو كيلوت, de onderbroeken ج
؞ Het overhemd قميص رسمي, de overhemden ج
؞ De rok تنورة أو فستان, ؞ de rokken ج
؞ De schoen حذاء, ؞ de schoenen ج
؞ De sok جورب, de sokken ج
؞ De tas حقيبة أو شنطة, de tassen ج
؞ De trui كنزة, de truien ج
؞ Het T-shirt قميص نصف كم أو تي شيرت, de T-shirts ج
؞ Het vest سترة أو صديري, de vesten ج
؞ Het ondergoed ملابس داخلية
؞ Het onderhemd فانلة ؞ De onderbroek كلسون
Les 6.2 De en het
؞ Het lidwoord أداة التعريف, de lidwoorden ج. ؞ Het meervoud صيغة الجمع
؞ Het verkleinwoordصيغة التصغير , de verkleinwoorden ج
Het verkleinwoord heeft altijd het lidwoord het.
صيغة التصغير دائماً تكون لها أداة التعريف “هَت”. على سبيل المثال:
Het tasje • het jasje • het broekje.
؞ Het woordenboek قاموس, de woordenboeken ج
| De | Het |
| De vrouw | Het boek |
| De jongen | Het kind |
| De broek | Het huis |
| De tas | Het antwoord |
Woorden in het meervoud krijgen altijd ‘de’.
de كلمات بالجمع دائما تأخذ الأداة الأتية:
| Enkelvoud | Meervoud |
| De broek | De broeken |
| Het boek | De boeken |
| Het huis | De huizen |
| Het kind | De kinderen |
Les 6.3 Kleding kopen
؞ De bloes بلوزة, de bloezen ج
∆ Een moment alstublieft (even wachten). انتظر قليلاً من فضلك
؞ Het feest حفلة, de feesten ج
؞ De kleding (kleren) ملابس
∆ Ik koop nieuwe kleren voor een feest.
أنا أشتري ملابس جديدة من أجل حفلة.
؞ De knoop زر, de knopen ج
؞ De maat مقاس, de maten ج
∆ Ik wil een maat kleiner. أنا أرِيد مقاس أصْغَر.
□ mogen (ik mag, jij mag, hij mag, wij mogen) يُسمح لأحد ما
□ passen (ik pas, jij past, hij past, wij passen) يقيس أو يجرب الملابس
∆ Mag ik de broek passen?
هل يُسْمح لي أن أقيس البنطلون؟
؞ de medewerker موظف,
de medewerkers ج
؞ De paskamer غرفة القياس, de paskamers ج
◊ te زائد عن الحجم المرغوب فيه
∆ Helaas is de rok te groot voor mij.
للأسف الفستان كبير عليّ.
□ trouwen (ik trouw, jij trouwt, hij trouwt, wij trouwen) يتزوج
∆ Mijn broer gaat trouwen. أخي سيتزوج.
∆ Ik vind de knopen leuk. Maar ik vind de kleur niet mooi.
الأزْرار تُعْجِبُنِي و لكنَّ اللونَ لا يُعْجِبُني.
Les 6.4 Woorden met -ooi, -aai of -oei
Les 6.5 Wat draagt zij?
◊ Allebei على حد سواء أو كلاهما
□ dragen (ik draag, jij draagt, hij draagt, wij dragen) يرتدي و يلبس
∆ Ze dragen allebei een trui. كلاهما يرتديان كنزةً
□ aanhebben (ik heb aan, jij hebt aan, hij heeft aan, wij hebben aan) يرتدي
∆ Ik heb een lange jas aan. أنا أرتدي مِعْطفاً طويلاً.
؞ De jurk فستان, de jurken ج
؞ De kleren (kleding) ملابس
◊ kort, korte قصير
∆ Ik draag een T-shirt met korte mouwen. أنا أرتدي تي شيرت بأكمام قصيرة.
؞ de laars جزمة أو بسطار, de laarzen ج
◊ lang, lange طويل
◊ net, nette مرتب أو أنيق
؞ het pak بدلة, de pakken ج
◊ vrij, vrije فاضي أو متفرغ أو شاغر
∆ een vrije dag يوم إجازة ؞ Het werk عمل
Les 6.6 Welk? Welke?
welk, welke أيهما، أي
∆ Welke jas wil je? أي معطف تريد؟
ما المعطف الذي تريده؟
Je zegt welk bij een het-woord:
welk تستخدم
het مع الكلمة التي أداته التعريف
| Het pak | Welk pak? |
| Het t-shirt | Welk t-shirt? |
welke تستخدم
de مع الكلمة التي أداته التعريف
Je zegt welke bij een de-woord:
| De jas | Welke jas? |
| De sokken | Welke sokken? |
Les 6.7 Welke sieraden draagt zij?
؞ De armband سوار أو اسوارة, de armbanden ج
؞ De bril نظارة, de brillen نظارات
؞ De handschoen, handschoenen كفوف
∆ In de winter draag ik handschoenen.
في الشتاء أرتدي كفوف.
؞ De hoedقبعة , de hoeden ج
؞ De hoofddoek حجاب, de hoofddoeken ج
∆ Zij draagt een hoofddoek. هي ترتدي الحجاب.
؞ Het horloge ساعة يد, de horloges ج
؞ De ketting طوق أو قلادة, de kettingen ج
؞ De muts طاقية صوف, de mutsen ج
؞ De oorbel قرط أو حلق الاذن, de oorbellen ج
؞ De ring خاتم, de ringen ج
؞ Het sieraad مجوهرات, de sieraden ج
؞ De sjaal وشاح أو لفحة أو شال, de sjaals ج
Les 6.8 De rok is kapot.
◊ Dezelfde نفس الشيء
∆ Een ogenblik alstublieft.
لحظة من فضلك.
◊ Even بعض الثواني
∆ Ik ga even voor u kijken. سألقي نظرة لك.
؞ Het gat ثقب, de gaten ج • Heel fijn! ممتاز!. ◊ Jammer للأسف
◊ kapot, kapotte خربان أو تلف أو مكسور
□ meenemen (ik neem mee, jij neemt mee, hij neemt mee, wij nemen mee) ياخذ معه ∆ Neemt u morgen de bon mee?
هل ستأخذ معك الفاتورة يوم الغد؟
□ ruilen (ik ruil, jij ruilt, hij ruilt, wij ruilen) يستبدل. ∆ Wilt u de rok ruilen?
هل تريد إستبدال الفستان؟
□ sturen (ik stuur, jij stuurt, hij stuurt, wij sturen) يرسل
∆ Ze sturen de rok naar deze winkel.
هم سيرسلون الفستان إلى هذا الدكان.
wel تأكيد العكس
∆ Helaas heb ik de rok niet in dezelfde kleur. Maar een andere winkel heeft de rok wel.
للأسف ليس لدي الفستان بنفس اللون و لكنه موجود في محل أخر.
□ werken (ik werk, jij werkt, hij werkt, wij werken) يعمل
∆ Ze werkt in een kledingwinkel. هي تعمل في محل ثياب.
Les 6.9 Ik wil, jij wil, hij wil, wij willen
؞ Het onregelmatige werkwoord الفعل الشاذ, de onregelmatige werkwoorden ج
| Ik wil | أنا أريد |
| Jij wil | أنت تريد |
| Wil jij? | هل تريد؟ |
| U wilt | أنت تريد |
| Hij wil | هو يريد |
| Zij wil | هي تريد |
| Wij willen | نحن نريد |
| Jullie willen | أنتم تريدون |
| Zij willen | هم يريدون |
Wil je mij helpen? هل تريد مساعدتي؟
Les 6.10 De tijd
؞ De avond مساء, de avonden ج
□ duren (het duurt) يستغرق
∆ de avond duurt van 18.00 uur tot 00.00 uur.
دوام المساء من الساعة السادسة إلى الساعة الثانية عشر.
؞ een half uur نصف ساعة
∆ Hoe laat is het? كم الساعة؟
؞ De klok, de klokken ساعة حائط
؞ Een kwartier ربع ساعة
Het is kwart voor acht (7.45 uur / 19.45 uur).
إنها الساعة الثامنة إلا ربع.
Het is kwart over twaalf (12.15 uur / 00.15 uur).
إنها الساعة الثانية عشر و الربع.
؞ De middag بعد الظهر, de middagen ج
؞ De nacht ليلة, de nachten ج
◊ ’s nachts ليلاً
؞ De ochtend صباح, de ochtenden ج
؞ Een seconde ثانية, de secondes ج
؞ De tijd وقت, de tijden ج
؞ Een uur ساعة, de uren ج
Les 6.11 Is de winkel open?
◊ Behalve ما عدا أو بإستثناء
∆ De winkel is elke dag open behalve op zondag. الدكان مفتوح كل يوم ما عدا يوم الأحد.
□ bestellen (ik bestel, jij bestelt, hij bestelt, wij bestellen) أن توصي على شيء
∆ Je kunt spullen bestellen op internet.
يمكن لك أن توصي على أغراض عبر الإنترنت.
□ brengen (ik breng, jij brengt, hij brengt, wij brengen) يجلب أو يُحضر
∆ Het postbedrijf brengt de brief naar je huis.
شركة بريد تجلب الرسالة إلى منزلك.
؞ De feestdag يوم عيد, de feestdagen ج. أيام الأعياد أو المناسبات
◊ dicht (gesloten) مغلق. De winkel is dicht.
◊ Gesloten (dicht) مغلق
◊ Online موجود بالإنترنت أو متصل
◊ Open مفتوح
؞ De openingstijden أوقات الدوام
□ ophalen (ik haal op, jij haalt op, hij haalt op, wij halen op)
أتي لإستلام الأغراض في الدكان.
؞ de spullen أغراض أو أشياء
∆ Ik kom de spullen ophalen in de winkel.
أنا آتي إلى الدكان لِأستلم الأغراض فيه.
toch مع ذلك أو بالرغم من ذلك ∆ Is de winkel dicht, maar wil je toch iets kopen? هل الدكان مغلق و تريد أن تشتري شيءً؟
Les 6.12 Hoe laat is het (1)
Les 6.13 Duizend, miljoen, miljard
Duizend ألف
؞ Het getal رقم, de getallen
Welk getal deel je door drie?
أي رقم تقسمه على ثلاثة؟
؞ Aantal عدد
∆ Wat is het aantal inwoners van Nederland? ما هو عدد سكان هولندا؟
∆ In Nederland wonen meer dan zeventien miljoen mensen.
في هولندا يسكن أكثر من سبعة عشر مليون نسمة.
Miljard مليار •Miljoen مليون •Ongeveer حوالي •Precies بالضبط
6.14 Kleren wassen غسل ملابس
؞ de wasmachine غسالة
◊ Alles كل الشيء
◊ Apart بشكل منفصل
∆ Je moet je kleren apart wassen.
يجب أن تغسل ثيابك منفصلاً عن بعض.
◊ donker , donkere مظلم و غامق
؞ Donkere kleding ملابس غامقة
◊ droog, droge جاف أو ناشف أو يابس
∆ Als je de kleren ophangt worden ze sneller droog.
إذا نشرت الملابس فستصبح جافةً بشكل أسرع.
؞ de graad درجة, de graden درجات
∆ Het is buiten twaalf graden.
في الخارج الحرارة إثنتا عشر درجة.
◊ meteen مباشرة أو فوراً
∆ Ik ga meteen mijn kleren wassen!
سأغسل ثيابي فوراً.
□ ophangen (ik hang op, jij hangt op, hij hangt op, wij hangen op) يعلق
Hij hangt de was op. هو يعلّق الغسيل (ينشره).
◊ schoon, schone نظيف أو نقي
∆ Ik leg de schone kleren in de kast.
أنا أضع الملابس النظيفة في الخزانة.
◊ vies, vieze (vuil)أو وسخ قذر
∆ De kleren zijn vies geworden.
الثياب أصبحت وسخة.
◊ warm, warme ساخن
□ wassen (ik was, jij wast, hij wast, wij wassen) يغسل
◊ zelf بنفسك
∆ Hoe warm moet ik de kleren wassen?
عند أي درجة حرارة يجب أن أغسل الملابس؟
∆ Ik moet mijn kleren zelf wassen.
أنا يجب أن أغسل ثيابي بنفسي.
∆ Ik vind dit moeilijk. أنا أجده صعب.
Les 6.14 Kleren wassen
Les 6.15 Hoe laat is het (2)
Het is drie uur
3:00 uur / 15:00 uur
إنها الساعة الثالثة
Het is half vier
3:30 uur / 15:30 uur
إنها الساعة الثالثة و النصف
Het is tien over een
1:10 uur / 13:10 uur
إنها الساعة الواحدة و عشر دقائق
Het is tien over half vier
3:40 uur / 15:40 uur
إنها الساعة الرابعة إلا ثلث
Het is tien voor half een
0:20 uur / 12:20 uur
إنها الساعة الثانية عشر و الثلث
Het is tien voor drie
2:50 uur / 14:50 uurإنها الساعة الثالثة إلا عشر
Les 7.1 Ik ga op reis
؞ De auto سيارة, de auto’s ج
؞ De boot قارب, de boten ج
؞ Het schip باخرة, de schepen ج
؞ De bus حافلة و باص, de bussen ج
؞ De fiets دراجة أو بسكليت, de fietsen ج
؞ De metro مترو, de metro’s ج
◊ Laat متأخر
∆ Ik ben soms laat.
أنا متأخر في بعض الأحْيان.
□ nemen (ik neem, jij neemt, hij neemt, wij nemen) يأخذ
∆ Ik neem de bus naar het centrum.
أنا سأذهب بالباص إلى مركز المدينة.
∆ Ik ga elke dag met de fiets naar het station.
أنا أذهب كل يوم بالدراجة إلى المحطة.
□ reizen (ik reis, jij reist, hij reist, wij reizen) يسافر
∆ Ik reis met de trein. أنا أسافر بالقطار
؞ het station محطة, de stations ج
؞ de tram ترام, de trams ج
؞ de trein قطار, de treinen ج
؞ het vliegtuig طائرة, de vliegtuigen ج
Les 7.2 Hoe?
∆ Hoe laat vertrekt de trein?
أي ساعة يغادر القطار؟
∆ Hoe oud ben jij? كم عمرك؟
∆ Hoe vaak ga jij naar de tandarts?
كم مرة تذهب إلى طبيب الأسنان؟
؞ De lengte طول
∆ Hoe lang ben je? (Wat is je lengte?) كم طولك؟
Les 7.3 Regels in het verkeer
؞ Het bord (verkeersbord)
لوحة مرورية, de borden ج
؞ Het fietspad طريق للدراجات, de fietspaden ج
؞ De kilometer كيلومتر, de kilometers ج
□ ∆ Let op! احذر! أو انتبه
؞ De regel قاعدة أو نظام أو حكم, de regels ج
∆ Er zijn veel verkeersregels.
توجد الكثير من قواعد المرور.
□ rijden (ik rijd, jij rijdt, hij rijdt, wij rijden) يسوق أو يقود أو يسير
∆ Je mag hier 80 kilometer per uur rijden.
يُسمح لك السير بسرعة 80 كيلومتراً في الساعة.
؞ de snelweg طريق سريع, de snelwegen ج
؞ het stoplicht إشارة ضوئية أو إشارة المرور, de stoplichten ج
□ stoppen (ik stop, jij stopt, hij stopt, wij stoppen) يتوقف
∆ Je moet stoppen voor een rood stoplicht.
يجب أن تتوقف أمام إشارة مرور حمراء.
؞ het verkeer مرور
؞ de weg طريق, de wegen ج
؞ het zebrapad ممر المشاة, de zebrapaden ج
Les 7.4 Ik kan, wij kunnen – ik mag, wij mogen
؞ Het onregelmatige werkwoord الفعل الشاذ,
de onregelmatige werkwoorden ج
∆ Mag ik u wat vragen?
هل تسمح لي أن أسألك عن شيء؟
∆ Kun je mij helpen? هل يمكنك مساعدتي؟
| تصريف فعلين شاذين | |
| Kunnen | Mogen |
| Ik kan أنا أقدر | Ik mag يُسمح لي |
| Jij kan أنت تقدر Jij kunt أنت تقدر | Jij mag يُسمح لك |
| Kun jij? هل تقدر؟ Kan jij? | Mag jij? هل يُسمح لك؟ |
| U kunt أنت تقدر | U mag يُسمح لك |
| Hij kan هو يقدر | Hij mag يُسمح له |
| Zij kan هي تقدر | Zij mag يُسمح لها |
| Wij kunnen نحن نقدر | Wij mogen يُسمح لنا |
| Jullie kunnen أنتم تقدرون | Jullie mogen يُسمح لكم |
| Zij kunnen هم يقدرون | Zij mogen يُسمح لهم |
Les 7.5 De kaart van Nederland
؞ de hoofdstad عاصمة, de hoofdsteden ج
∆ Amsterdam is de hoofdstad van Nederland. أمستردام عاصمة هولندا.
◊ belangrijk, belangrijke مهم
∆ De hoofdstad is een belangrijke stad. العاصمة هي مدينة مهمة.
؞ het eiland جزيرة, de eilanden ج
؞ de kaart خريطة, de kaarten ج
؞ het land بلد, de landen ج
؞ het midden وسط
∆ Utrecht ligt in het midden van Nederland. مدينة أوترخت تقع في وسط هولندا.
؞ het noorden شمال
naartoe باتجاه أو الى
∆ Waar ga je naartoe? إلى أين تذهب؟
؞ Het oosten الشرق
؞ De provincie مقاطعة, de provincies
؞ Het westen غرب
∆ Den Haag ligt in het westen van Nederland.
مدينة لاهاي تقع في الغرب من هولندا.
؞ Het zuiden جنوب
Les 7.6 Op de doos, achter de doos, in de doos
≡ Aan على
∆ De foto hangt aan de muur.
الصورة معلقة على الحائط
≡ Achter وراء أو خلف
∆ De bussen staan achter het station. الباصات تقف خلف المحطة.
≡ Boven فوق
∆ De lamp hangt boven de tafel.
المصباح معلق فوق الطاولة.
≡ In في ≡ Naast بجانب
≡ Onder تحت
∆ De sleutel ligt onder het bed.
المفتاح تحت السرير.
≡ Op على.
∆ De sleutel ligt op tafel.
المفتاح على الطاولة.
≡ Over فوق
∆ De hond springt over de doos.
الكلب يقفز فوق الصندوق
≡ Tegenover المقابل ل
∆ Ik zit tegenover je. أنا أجلس أمامك.
≡ Tussen ما بين. ∆ Het station ligt tussen het park en het ziekenhuis.
المحطة تقع ما بين الحديقة و المشفى.
≡ Uit خارج أو من
∆ De hond springt uit de auto. الكلب يقفز من السيارة.
≡ Voor (tegenover) أمام. ∆ Ik sta voor het station. أنا أقف أمام المحطة.
Les 7.7 In de file
◊ Alvast بشكل مسبق.
Alvast bedankt! شكراً سلفاً
؞ De collega زميل, de collega’s ج
□ denken (ik denk, jij denkt, hij denkt, wij denken) يعتقد أو يظن أو يفكر
∆ Ik ben niet voor tien uur op school, denk ik.
لن أكون في المدرسة قبل الساعة عشرة على ما أظن.
□ doorgeven (ik geef door, jij/hij/zij geeft door, wij geven door) نقل معلومة و خبر
∆ Kun je dit nieuws doorgeven, alstublieft?
هل يمكنك أن تنقل هذا الخبر من فضلك؟
◊ te laat بعد فوات الأوان • Dus لذلك
∆ Het is druk op de weg! Dus ik kom te laat. توجد زحمة في الطريق لذلك سأتأخر.
؞ De file عجقة السير أو إزدحام مروري, de files ج
◊ Onderweg على الطريق
؞ De plek (de plaats) مكان, de plekken ج
Prima ممتاز و تمام
□ snappen (ik snap, jij snapt, hij snapt, wij snappen) يفهم أو يستوعب
∆ Snap je? فهمت؟ • ∆ tot straks أراك بعد قليل
Les 7.8 Waar is het station?
◊ Dichtbij بالقرب من
∆ Het station is dichtbij. المحطة قريبة.
◊ Eerst الأول.
∆ De eerste straat. الشارع الأول.
≡ Bij عند
؞ Het kruispunt تقاطع الطرق, de kruispunten ج
□ oversteken (ik steek over, jij/hij steekt over, wij steken over)
أو يقطع الشارع يعبر
∆ U moet bij het kruispunt oversteken. يجب أن تعبر عند تقاطع الطرق.
Rechtdoor التوجه قدماً.
∆ Je moet rechtdoor. يجب أن تمضي قدماً.
∆ Rechtsaf (rechts) التوجه نحو اليمين
Je moet rechtsaf. يجب أن تتوجه نحو اليمين.
∆ Linksaf (links) التوجه نحو اليسار
Bij de tweede straat links.
عند ثاني شارع اتجه يساراً.
∆ Aan de rechterkant عن يمينك.
◊ Ver بعيداً. ∆ Het station is niet ver (dichtbij). المحطة ليست بعيدةً
؞ De rotonde دوَّار . • ؞ De weg ألطريق
Les 7.9 Woorden opzoeken
؞ De betekenis معنى, de betekenissen ج
؞ Het hele werkwoord, de hele werkwoorden صيغة المصدر
□ passen (het past) يناسب و يليق
Kies de betekenis die goed in de zin past.
إختر المعنى الذي يناسب الجملة تماماً.
؞ de vorm شكل, de vormen ج
؞ Het woordenboek قاموس
Les 7.10 Voor het eten, op donderdag, om negen uur
≡ In في. ∆ We zitten in de klas. نجلس في الصف.
≡ Na بعد. ∆ We lezen de tekst na de pauze. سنقرأ النص بعد الإستراحة.
≡ Om في الساعة… . ∆ De les begint om 12.30 uur.الدرس يبدأ في الساعة الثانية عشر و النصف.
≡ Op في اليوم. ∆ Ik heb een afspraak op maandag. عندي موعد يوم الإثنين.
≡ Over بعد . ∆ Ik heb over twee weken een afspraak. عندي موعد بعد أسبوعين
≡ Sinds منذ. ∆ Ik ben ziek sinds gisteren.
أنا مريض منذ يوم الأمس.
≡ Tijdens خلال. ∆ Je mag niet eten tijdens de les. لا يُسمح لك تناول الطعام خلال الدرس.
≡ Van من • ≡ Tot حتى
∆ We hebben les van 12.30 uur tot 15.00 uur.
لدينا درس من الساعة الثانية عشر و النصف حتى الساعة الثالثة.
≡ Voor قبل. ∆ Je zet een handtekening voor het begin van de les.
أنت تقوم بالتوقيع قبل بدء الدرس.
Les 7.11 Op het station
؞ Het bord لوح أو صحن, de borden
- ∆ Ik kijk op het bord. أنا أنظر إلى اللوح.
- 2. ∆ Ik eet op een bord. أنا أكل على صحن.
◊ Gelukkig لحسن الحظ أو سعيد
- ∆ Ik ben gelukkig in Nederland.
أنا سعيد بهولندا.
- 2. ∆ Gelukkig gaan er veel treinen naar Hilversum.
لحسن الحظ تذهب الكثير من القطارات بإتجاه هيلفرسوم.
□ halen (ik haal, jij haalt, hij haalt, wij halen)
الذهاب إلى مكان معين من أجل إستلام شيئ
أو بمعنى أخر: ملاحقة قطار أو باص أو طائرة
∆ Ahmed kan de trein halen.
أحمد يستطيع أن يلحق القطار.
□ rennen (ik ren, jij rent, hij rent, wij rennen). يركض.
∆ Ahmed moet rennen om de trein te halen.
أحمد يجب أن يركض لكي يلحق القطار.
؞ De kant جانب, de kanten ج
Aan de andere kant van het station.
في جانب الأخر للمحطة.
□ aankomen (ik kom aan, jij komt aan, hij komt aan, wij komen aan) يصل
De trein komt over tien minuten aan.
القطار سيصل بعد عشر دقائق.
□ missen (ik mis, jij mist, hij mist, wij missen). فات (القطار)
Helaas! Hij is te laat en dus mist hij de trein. للأسف هو متأخر لذلك فاته القطار.
؞ Het spoor سكة أو مسار, de sporen ج
De trein rijdt over het spoor.
القطار يسير على السكة الحديدية.
□ vertrekken (ik vertrek, jij vertrekt, hij vertrekt, wij vertrekken) يغادر
De trein vertrekt over vijf minuten.
القطار سيغادر بعد خمس دقائق.
؞ de vertrektijd وقت المغادرة,
de vertrektijden ج
◊ via مروراً بنقطة معينة
∆ De trein naar Amsterdam gaat via Hilversum.
القطار يذهب إلى أمستردام مروراً بمدينة هيلفرسوم.
□ wachten (ik wacht, jij wacht, hij wacht, wij wachten) ينتظر
∆ In een dorp moet je meestal lang wachten op de bus.
في القرية يجب أن تنتظر طويلاً في الكثير من الأحيان من أجل الباص.
Les 7.12 Mijn auto, jouw auto, onze auto
| mijn auto | سيارتي |
| jouw / je auto | سيارتك |
| uw auto | سيارة حضرتك |
| zijn auto | سيارته |
| haar auto | سيارتها |
| ons / onze auto | سيارتنا |
| jullie auto | سيارتكم |
| hun auto | سيارتهم |
Les 7.13 Met de bus
□ blijven (ik blijf, jij blijft, hij blijft, wij blijven) يبقى
∆ Layla blijft twee dagen in het huis van haar zus. ليلى ستبقى يومين في بيت أختها.
؞ de chauffeur سائق, de chauffeurs ج
De chauffeur zit achter het stuur.
ألسائق يجلس خلف المقود.
◊ eindelijk أخيراً.
∆ Eindelijk komt de bus. أخيراً يأتي الباص.
□ hangen (ik hang, jij hangt, hij hangt, wij hangen)
∆ Een bord hangt bij de bushalte.
لوح معلق عند موقف الباص.
□ instappen (ik stap in, jij stapt in, hij stapt in, wij stappen in) يركب
∆ De bus komt en Layla stapt in.
يأتي الباص و ليلى تركب به.
◊ Net قبل لحظات. ∆ De bus is net weg! غادر الباص قبل لحظات.
≡ t/m (tot en met) حتى غاية
□ slapen (ik slaap, jij slaapt, hij slaapt, wij slapen) ينام
∆ Layla blijft bij haar zus slapen tot en met dinsdag.
ليلى ستبيت عند أختها حتى غاية يوم الثلاثاء.
◊ vanavond هذا المساء
؞ de halte موقف باص, de haltes ج
□ uitstappen (ik stap uit, jij/hij stapt uit, wij stappen uit) ينزل من الباص
volgend, volgende القادم
∆ Je moet bij de volgende halte uitstappen. يجب أن تنزل عند الموقف الثاني.
Les 8.1 De boerderij
؞ De boerderij مزرعة, de boerderijen ج
؞ Het dier حيوان, de dieren ج
◊ Overal في كل مكان
∆ Op een boerderij zie je overal dieren.
في المزرعة أنت ترى الحيونات في كل مكان.
؞ de hond كلب, de honden ج
؞ de koe بقرة, de koeien ج
◊ kwijt ضائع و مفقود
∆ Ze is haar hond kwijt. هي أضاعت كلبها.
؞ de kat قط, de katten ج
□ leven (ik leef, jij leeft, hij leeft, wij leven) يعيش
∆ De kat leeft in huis. القط يعيش في البيت.
؞ Het paard حصان, de paarden ج
؞ Het schaap خروف, de schapen ج
؞ Het varken خنزير, de varkens ج
◊ dik, dikke سمين
∆ Het varken is dik. الخنزير سمين.
Les 8.2 Woorden leren
؞ De betekenis, de betekenissen معنى
Ik zoek de betekenis van het woord in het woordenboek.
أنا أبحث عن معنى الكلمة في القاموس.
؞ De manier طريقة أو وسيلة, de manieren ج
□ onthouden (ik onthoud, jij onthoudt, hij onthoudt, wij onthouden) يحفظ
∆ Je moet nieuwe woorden onthouden. يجب أن تحفظ الكلمات الجديدة.
؞ de taal لغة, de talen ج
؞ de tegenstelling عكس, de tegenstellingen
؞ de tekening رسم, de tekeningen ج
؞ het woordweb شبكة كلمات, de woordwebben ج
Les 8.3 Voetbalclub Groen Gras
؞ De club نادي, de clubs ج
؞ De dame سيدة, de dames ج
؞ De heer سيد, de heren ج
◊ Iedereen كل أحد
∆ Iedereen is welkom. الجميع مرحب به.
؞ De informatie معلومات
□ sporten (ik sport, jij sport, hij sport, wij sporten) يمارس الرياضة
∆ Ik sport twee keer per week.
أنا أمارس الرياضة مرتين بالأسبوع.
؞ het team فريق, de teams ج
□ trainen (ik train, jij traint, hij traint, wij trainen) يتمرن أو يتدرب
∆ Het team traint twee keer per week.
الفريق يتدرب مرتين بالأسبوع.
◊ vanaf ابتداءً من
∆ Vanaf morgen. ابتداءً من يوم الغد.
□ voetballen (ik voetbal, jij voetbalt, hij voetbalt, wij voetballen) يلعب كرة قدم
□ spelen (ik speel, jij speelt, hij speelt, wij spelen) يلعب
؞ de wedstrijd مباراة, de wedstrijden ج
∆ De kinderen spelen morgen een wedstrijd. الأولاد سيلعبون مباراةً يوم الغد.
Les 8.4 Zinnen maken (2)
Je hebt in 3.13 hoofdzinnen geleerd. Het werkwoord staat in een hoofdzin altijd op de tweede plaats. Bijvoorbeeld:
في درس 3.13 لقد تعلمت كيف يتم تكوين جمل مفيدة. الفعل دائما يكون في المرتبة الثانية للجملة المفيدة. على سبيل المثال:
Hij sport zaterdag.
Je kunt ook zinnen maken met twee werkwoorden. Kijk naar de volgende zinnen.
يمكن لك أن تعمل جمل بفعلين أيضا. أنظر إلى الجمل الأتية:
| 2a | 3 | 4b | |
| Wie of wat فاعل | 1e ww الفعل الأول | Rest سائر الجملة | 2e ww الفعل الثاني |
| Ik | ga | zaterdag | sporten. |
| Hij | gaat | zaterdag | sporten. |
| Wij | gaan | zaterdag | sporten. |
| Ziad | wil | koffie | drinken. |
| Aziz en Do | wil-len | koffie | drinken. |
| Floor | kan | heel goed | voetballen. |
| Jullie | kun-nen | heel goed | voetballen. |
Het tweede werkwoord staat altijd aan het einde van de zin.
الفعل الثاني دائما يكون في أخر الجملة.
Het tweede werkwoord is het altijd het hele werkwoord.
و الفعل الثاني دائما يكون بصيغة المصدر.
إن كان الفاعل بصيغة المفرد فيكون الفعل الأول بصيغة المتكلم و الفعل الثاني يكون بصيغة المصدر.
| صيغة المفرد | صيغة المصدر | ||
| Hij | gaat | zaterdag | sporten. |
| Ik | ga | zaterdag | sporten. |
Les 8.5 Wat is je hobby?
؞ De bal كرة, de ballen ج
□ dansen (ik dans, jij danst, hij danst, wij dansen) يرقص
□ bewegen (ik beweeg, jij beweegt, hij beweegt, wij bewegen) يتحرك و نشاط بدني
◊ gezond, gezonde صحي
∆ Bewegen is gezond! الحركة صحية!
□ houden van (ik houd van, jij houdt van, hij houdt van, wij houden van) يحب
∆ Ik houd van sport. انا أحب الرياضة
؞ de muziek موسيقى
□ tekenen (ik teken, jij tekent, hij tekent, wij tekenen) يرسم
∆ Julia houdt van tekenen. Daarom wil ze naar een tekencursus.
يوليا تحب الرسم و لذلك هي تريد الإلتحاق بدورة رسم.
؞ de hobby هواية, de hobby’s ج
□ vertellen (ik vertel, jij vertelt, hij vertelt, wij vertellen) رواية قصة أو نقل خبر
∆ Ze vertellen over hun hobby.
هم يُخبرون عن هوايتهم.
؞ de vriend صديق, de vrienden ج
∆ Wie zijn jouw vrienden? من أصدقائك؟
◊ weer مرة أخرى أو من جديد
∆ Vanavond heb ik weer les.
مساءً سيكون عندي درس مرة أخرى.
□ zwemmen (ik zwem, jij zwemt, hij zwemt, wij zwemmen) يسبح
Hij zwemt. هو يسبح.
∆ Hij kan goed zwemmen. هو يتقن السباحة.
∆ Ik zwem één keer per week. أنا أسبح مرة واحدة في الأسبوع.
Les 8.6 Een formulier invullen
؞ Het adres عنوان, de adressen ج
؞ De cursus دورة دراسية, de cursussen ج
Daarom ولذلك
∆ Julia houdt van tekenen. Daarom wil ze naar een tekencursus.
يوليا تحب الرسم لذلك هي تريد أن تذهب إلى دورة الرسم.
؞ Het e-mailadres عنوان بريد الاكتروني,
de e-mailadressen ج
؞ Het formulier استمارة, de formulieren ج
□ invullen (ik vul in, jij vult in, hij vult in, wij vullen in) يملأ أو يعبئ
∆ Je moet het formulier invullen.
يجب أن تملأ الإستمارة.
؞ De geboortedatum تاريخ الميلاد
□ inschrijven (ik schrijf in, jij schrijft in, hij schrijft in, wij schrijven in) يسجل
∆ Ik schrijf me in voor een cursus.
أنا أسجل بدورة دراسية.
؞ het nummer رقم, de nummers ج
؞ de postcode الرمز البريدي, de postcodes ج
□ starten (beginnen) (ik start, jij start, hij start, wij starten) يبدأ
؞ de telefoon هاتف, de telefoons ج
Les 8.7 De broek, een broek – het paard, een paard
Je hebt in les 6.2 de lidwoorden de en het geleerd. Kijk naar de zinnen.
لقد تعلمت في الدرس 6.2 أدوات التعريف. أنظر الجمل التالية.
| Ik koop een broek. De broek is duur. | أنا أشتري بنطلون. البنطلون غالي. |
| Wij spelen een wedstrijd. De wedstrijd is leuk. | نحن نلعب مباراة. المباراة تعجبنا. |
| Zij zien een paard. Het paard is groot. | هم يرون حصاناً. الحصان كبير. |
Als je niet precies zegt wie of wat is, dan gebruik het onbepaalde lidwoord. Als je precies zegt wie of wat is, gebruik je het bepaalde lidwoord.
إن لم تحدد شخصا أو شيءً ما فيجب أن تستعمل أداة ألتنكير. و إن حددت شخصا أو شيء ما فيجب أن تستعمل أداة التعريف.
| De | Het | Een |
| De huizen | Het huis | Een huis |
| De boeken | Het boek | Een boek |
Les 8.8 Wat doe jij in het weekend?
Als إذا أو في حال
∆ Als ik vrij ben, ga ik een dagje weg.
عندما أكون غير مشغول سأذهب في نُزهةً.
؞ Het concert حفلة موسيقية, de concerten ج
؞ een dagje weg نزهة أو مشوار
؞ het liedje أغنية, de liedjes ج
∆ Ik luister naar een liedje. أستمع إلى أغنية.
؞ het museum متحف, de musea ج
◊ op bezoek زيارة
∆ Ik ga op bezoek bij mijn oma. أنا أذهب لزيارة جدتي.
؞ De radio راديو أو إذاعة, de radio’s ج
؞ Het strand شاطئ, de stranden ج
؞ De zee بحر, de zeeën ج
؞ Het restaurant مطعم,
de restaurants ج
◊ uit eten زيارة مطعم
∆ We gaan soms uit eten in een restaurant.
نخرج لنتاول العشاء في مطعم في بعض الأحيان.
□ zingen (ik zing, jij zingt, hij zingt, wij zingen) يغني
∆ Hij kan goed zingen. هو يتقن الغناء
Les 8.9 Geen of niet
Je gebruikt “geen” als het woord een enkelvoud en een meervoud heeft.
تستعمل صيغة “خيين ” لنفي الأسماء المفردة و الجمع. على سبيل المثال:
∆ Ik heb geen huis. ليس لدي بيت.
∆ Ik heb geen huizen. ليس لدي بيوت
Je gebruikt “geen” ook als je het woord niet kan tellen.
تستعمل صيغة “خيين” أيضاً إن كانت الكلمة غير قابل للعُد.
على سبيل المثال:
∆ Ik drink geen koffie. لا أشرب قهوة.
∆ Ik koop geen suiker. لا أشتري سكر.
تستعمل صيغة “نييت” في نفي الافعال.
على سبيل المثال:
∆ Ik zwem niet. لا أسبح
∆ Ik ga niet met de bus. لا أذهب بالباص.
تستعمل صيغة “نييت” أيضا في نفي الصفات.
على سبيل المثال:
∆ De pizza is niet lekker. البيتزا ليس لذيذا
∆ De auto is niet groot. السيارة ليست كبيرة.
Het meervoud صيغة الجمع
tellen (ik tel, jij telt, hij telt, wij tellen) يعد، يحسب
∆ Kun je tot tien tellen?
هل يمكن لك العد إلى العشرة؟
؞ De situatie حالة أو وضع, de situaties ج
Les 8.10 Op vakantie
؞ De bloem زهرة, de bloemen ج
□ fietsen (ik fiets, jij fietst, hij fietst, wij fietsen) الذهاب بالدراجة
∆ Hij fietst naar zijn werk. هو يذهب بالدراجة إلى عمله.
؞ de groetjes تحيات
◊ ieder, iedere (elke) كل
∆ Ik draag iedere (elke) dag een korte broek. كل يوم ألبس شورت.
؞ de natuur طبيعة
∆ De natuur is heel mooi. الطبيعة جميلة جداً.
□ op vakantie gaan (ik ga op vakantie, jij gaat, hij gaat, wij gaan) الذهاب في عطلة
؞ De tent خيمة, de tenten ج
؞ De vakantie العطلة أو إجازة, de vakanties ج
؞ De vogel طائر, de vogels ج
□ wandelen (ik wandel, jij/hij wandelt, wij wandelen) يتمشى
∆ Hij wandelt met de hond. هو يتمشى مع الكلب.
؞ het weer الطقس
∆ Het weer is mooi vandaag. الطقس جميل اليوم
؞ Het zwembad مسبح, de zwembaden ج
8.11 Ik begrijp het niet. أنا لا أفهم
□ bedoelen (ik bedoel, jij bedoelt, hij bedoelt, wij bedoelen)
يقصد. ∆ Wat bedoel je? ماذا تقصد؟
□ herhalen (ik herhaal, jij herhaalt, hij herhaalt, wij herhalen) يعيد أو يكرر
∆ Kunt u dat herhalen?
هل يمكنك أن تعيد كلامك؟
◊ langzaam بطيء
∆ Kunt u langzaam praten, alstublieft?
هل يمكنك أن تتحدث ببطئ من فضلك؟
◊ nog een keer مرة ثانية
∆ Kunt u het nog een keer zeggen?
هل يمكنك أن تعيد كلامك مرة أخرى؟
□ verstaan (ik versta, jij verstaat, hij verstaat, wij verstaan) يفهم
∆ Praat harder alstublieft, want ik versta je niet. إرفع صوتك من فضلك لأنني لا أفهمك
□ uitleggen (ik leg uit, jij legt uit, hij legt uit, wij leggen uit) يشرح
∆ De docente legt uit. الأستاذة تشرح.
Les 8.12 Dit boek is hier. Dat boek is daar.
□ aanwijzen (ik wijs aan, jij wijst aan, hij wijst aan, wij wijzen aan) يشير
∆ Hij wijst naar de auto die buiten staat.
هو يشير إلى السيارة التي تقف في الخارج.
؞ Het meervoud صيغة الجمع
Hier هنا • Daar هناك
∆ Dit boek is hier. هذا الكتاب هنا
∆ Dat boek is daar.
ذلك الكتاب هناك.
∆ Deze tas is hier.
هذه الشنطة هنا.
∆ Die tas is daar. تلك الشنطة هناك.
∆ Deze boeken zijn hier. هذه الكتب هنا
∆ Die boeken zijn daar. هذه الكتب هناك
| قريب dichtbij | بعيد ver weg | ||
| Het-woord | Het boek | Dit boek | Dat boek |
| De-woord | De tas | Deze tas | Die tas |
| Meervoud | De boeken | Deze boeken | Die boeken |
Les 8.13 Vrienden
؞ Het bier بيرة
؞ Het café مقهى أو كافيتاريا, de cafés ج
؞ De film فيلم, de films ج
∆ Inderdaad بالضبط!
Jawel بلى!
∆ Ga je nooit naar je vrienden? Jawel! ألا تذهب إطلاقاً إلى أصدقائك؟ بلى!
□ kletsen (ik klets, jij kletst, hij kletst, wij kletsen) يدردش • Met elkaar مع بعض
∆ We kletsen met elkaar tijdens de pauze. ندردش مع بعضنا البعض خلال الإستراحة.
□ schoonmaken (ik maak schoon, jij maakt schoon, hij maakt schoon, wij maken schoon) ينظف
∆ Ik ga zaterdag mijn huis schoonmaken. سأنظف بيتي يوم السبت.
◊ veel plezier استمتع كثيراً !
؞ de vriendin صديقة, de vriendinnen ج
∆ Zijn jullie al lang vriendinnen?
هل أنتم صديقات منذ زمن طويل؟
∆ Ik ken Soumaya acht jaar.
أنا أعرف سمية منذ ثمانية سنوات.
◊ weleens (soms) أحياناً أو مرة
∆ Ik ga weleens naar een café met vrienden. أنا أذهب أحياناً إلى المقهى مع أصدقائي.
□ zin hebben in (ik heb zin in, jij hebt zin in, hij heeft zin in, wij hebben zin in)
أحد ما يشتهي أن يعمل…
∆ Ik heb zin om een film te kijken.
أنا أرغب بمشاهدة فيلم
∆ Ik heb zin in het weekend!
أنا مُشوق لنهاية الأسبوع.
Links:
Nederlands
العربية
English
Français
Deutsch
Italiano
فارسی
Español
Türkçe